naren en het leger sedert aanmerkelijk in de schatting
van het groote publiek hebben doen dalen en het onder
ling vertrouwen en de kameraadschap in den boezem van
het leger hebben verminderd, terwijl liet volledig verslag
totnogtoe geheim wordt gehouden. Maar wat ook de oud
minister De Waal daartegen in zijn Indische financiën
moge aanvoeren, zooveel staat nu reeds vast, dat vóór het
begin van den Atjehschen oorlog, waarvan men wist dat
die moest uitbreken, de ministers van Indische landsver
dediging nagelaten hebben datgene te doen wat van 1809
1873 noodig ware geweest voor de voorbereiding van den
oorlog. Hoe zoude anders de minister van Marine Brocx
in 1873 in de Staten-Generaal deze merkwaardige ver
klaring hebben kunnen afleggen: liad men mij gezegd dat
(eerst nu) over twee jaren een zóó belangrijke oorlog met
Atjeh zon worden gevoerdik liad onmiddelijk mijn ont-
slag genomenW at was omtrent dezen oorlog bekend aan
de ministers van Oorlog en van Buitenlandsche zaken
Of kon ook hierbij aan geene samenwerking worden gedacht?
Van een staatsman mag wel is waar niet worden ver
wacht, dat hij altijd en in de eerste plaats op geweld en
oorlog bedacht is, omdat liij weet dat de fortuin blind
en het lot der slagen' onzeker is. Hij moet weten, dat
aan den oorlog (de ultima ratio waartoe liij, om zijn doel
te bereikendn toevlucht neemt) zelfs voor den Overwin
naar zoo .veel ellende verbonden is, dat niemand, die
vaderlandsliefde bezit, daartoe anders dan in den uiter
sten nood zal besluiten. Maar hij zal zich daarom niet
mogen onttrekken aan de voortdurende behartiging van
de defensie in 't algemeen, omdat ook voor hem het be
houd van den staat als hoogste wet geldt, en daarvoor
ook bij onze natie behalve eene vrijzinnige handels
politiek een goed leger wordt gevorderd. Het ware voor