99 op Java en van de troepen op Sumatra. Men mag dus aannemen, dat die onderofficieren tot de élite van liet infanteriekader behooren. "Welnu, gedurende meer dan een jaar zag ik nog nooit een onderofficier of kor poraal bij dien cursus aankomen, die in voldoende mate zijne dienstre glementen kende, zooals voor zijn graad vereischt wordt. Met allen moest ik van meet af aan beginnen. Den len Augustus 1878 begon het nieuwe cursusjaar met 42 onder officieren B. P.; hiervan werden sedert 18 verwijderd. Gedurende het loopendo jaar zijn er 24 bijgekomen, waarvan er reeds 6 verwijderd zijn en er weldra nog eenige zullen volgen; zoodat ongeveer 40°/o als ongeschikt werd teruggezonden! In het geheel zullen er dit jaar 23 of 24 onderofficie ren tot het admissie-examen voor de Militaire school worden toegelaten. Onder deze onderofficieren zijn er velenreeds ouder dan 23 jaren één hunner heeft reeds den eerwaardigen leeftijd van 36 jaren bereikt; anderen hebben nog nooit een woord van de Pransche taal geleerd; men behoeft dus niet te vragenhoe treurig het soms met hunne ontwikkeling en beschaving gesteld is. Bedroevend is het soms voor ons, instructeurs, te ondervinden, hoe lichtvaardig sommige compagniescommandanten of korpschefs te werk gaan met het voordragen van onderofficieren tot eene plaatsing B. P. Zij schijnen daarbij over het hoofd te zien, dat door zulke onbeschaafde, domme personen voor te dragen, deze en ook anderen in den waan wor den gebracht, dat het toch zoo moeilijk niet moet zijn om in het officiers korps van het Indische leger te worden opgenomen. Een waan, die zeker niet medewerkt om het aanzien van ons officierskorps bij den troep te verheffen. Wat nu de vreemdelingen onder die onderofficieren betreft, dat zijn doorgaans wel ijverige en fatsoenlijke leerlingen, maar van hunne meerdere ontwikkeling, waarop G. met nadruk wijst, is mij niets gebleken. Het beste deel der onderofficieren B. F. wordt nog altijd verkregen uit het jeugdige kader, dat van het Nederlandsche bij het Indische leger overgaat, alsmede uit enkele volontairs. Dat sedert het laatste jaar de werving in Nederland voor het kader is gesloten geweest, wordt bij dezen cursus maar al te goed gevoeld. Intusschen verwondert het niemand, behalve misschien G., dat na een zesjarigen uitputtenden oorlog het kader van liet Indische leger veel geleden heeft. Komt er eenmaal weer rust in het leger, heeft men weer personeel, tijd en geld beschikbaar, tot vorming en opleiding van kader dan zal in het Indische leger de stof voor goed, practiscli bruikbaar kader niet ontbreken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 102