106
hij moet levenmen moet steeds trachten het gevoel van eigenwaarde
van den onderofficier te verhoogen, ten einde daardoor te groote gemeen
zaamheid van den onderofficier met zijn mindere en het daardoor nood
zakelijk verlies van prestige te voorkomen. Door eene menschkundige
behandeling van den onderofficier, zal deze op zijne beurt het boven
aangemerkte op zijn mindere van toepassing brengen.
Wij hebben hiermede trachten aan te geven de wij ze, .waarop de meerdere
zijn mindere moet behandelen, ten einde zonder slaafschheid van den
mindere de krijgstucht in stand te houden. Wij zullen nu aantoonen
welk stelsel men moet volgen om het boven ontwikkelde te verkrijgen.
De eerste persoon, die voor de handhaving der krijgstucht moet verant
woordelijk gesteld worden en het meeste daartoe kan bijbrengen, is zeker
lijk wel de kompagnieskommandant, daarin bijgestaan door zijne officieren en
onderofficieren. Voor het bewijs hiervan moge dienen wat Generaal Trochu in
zijn „Les institutions militaires et les armées", voorkomende in de Revue des
deux Mondes van 1 September 1878, zegt. De rang en werkkring van den
Kapitein worden gewoonlijk als weinig beteekenend beschouwd. Het beste
bewijs hiervoor is dat men van een officierdie bij zijne benoeming reeds
een tamelijken leeftijd bereikt of eene onvoldoende opleiding genoten heeft,
en daardoor weinig of geene kennis bezit, bij het beschrijven van zijne
toekomst, gewoonlijk zal hooren zeggen: „hij zal het wel tot Kapitein
brengen, doch verder ook niet;'''' dit populaire gezegde beteekent dus niets
anders, dan dat een ieder Kapitein kan worden, hoe onbeteekenend men
ook zij. En werkelijk, zonder buitengewone omstandigheden, wordt die
voorzegging steeds vervuld en de persoonover wien aldus geoordeeld
wordt, werkelijk steeds Kapitein, omdat men waarlijk daarvoor niet al te
hooge eischen stelt. Laat ons daarom eene dwaling bestrijden, welke niet
alleen in de maatschappijmaar helaas vooral in het leger heerscht. Hier
uit blijkt, dat de rang van kapitein in de militaire hiërarchie een stand
punt inneemt, dat voor een ieder, hoe weinig bekwaamheid en geschikt-
-heid hij ook bezit, steeds te bereiken is. De rang is inderdaad niet zeer
verheven, maar wat is de daaraan verbonden werkkring! Er is er geen,
die meer verschillende eigenschappen vereischt, zooals tact, welwillendheid
en vastberadenheid, eerlijkheid en rechtvaardigheid, vlijt en netheid; in
één woord alle natuurlijke eigenschappen en hoedanigheden, die noodza
kelijk zijn voor een officier, wiens werkkring het is, meer bepaaldelijk dan
voor eiken anderen militairen rang, om opvoeder, leidsman en voogd van zijne
ondergeschikten te zijn. Vooral te velde. In het tirailleurgevecht, dat eene tvet
is in de hedendaagsche oorlogsvoering, wordt die werkkring van buitenge-