109
door de kompagnieskommandanten opgelegde straffen van wege den
bataillonskommandant uit' onze bepalingen vervallen, waardoor ook
het groote nadeel vervalt, dat de meerdere tegenover den mindere in
het ongelijk kan worden gesteld, tenzij in geval van reclame. Eene
der voornaamste oorzaken van ondermijning der krijgstucht zal daar
door vervallen. Bemerkt de bataillonskommandant intusschen door
meer gegronde reclames, nopens de door een kompagnieskommandant
opgelegde straffen, dat deze niet alleszins rechtvaardig ofmenschkundig
weet te straffenwelnu dat de bataillonskommandant den kompagnies
kommandant als ongeschikt voor zijne betrekking signaleereZekerlijk
een harde maatregel, doch ten volle verdiend; want hij die zijne min
deren niet weet te leiden, en hiertoe behoort liet onderhouden eener
strenge krijgstucht, het oordeelkundig opleggen van straffen, is ongeschikt
om bevel te voeren,-en wij. hebben reeds opgemerkt welk een gewichtig
kommando den kompagnieskommandant wordt toevertrouwd.
Nu wij onze denkbeelden nopens het verkrijgen en instandhouden
der krijgstucht ontvouwd hebben, zullen wij nagaan in welk verband
de kameraadschap tot die tucht staat.
Moet de kompagnieskommandant de handhaving eener strenge krijgs
tucht, de juiste en nauwkeurige opvolging zijner bevelen en eene
menschkundige behandeling der minderen van zijne ondergeschikte
officieren vorderenalleen door het in toepassing brengen van wetten
en bepalingendoor eene strenge behandeling Voorzeker neenDe
kompagnieskommandant moet voor zijne officieren zijn de leidsman, een
ouder kameraad, die de fouten en tekortkomingen van zijne jongere
kameraden zooveel mogelijk op vriendschappelijke wijze herstelt en
hun het verkeerde daarvan onder het oog brengt. Dit zal wederzijds
eene aangename verhouding tot stand brengen; de jongere kameraad zal
daardoor niet licht dien algemeen verbreiden tegenzin tegen zijne betrekking
opvatten, zoo dikwijls veroorzaakt door het ondervinden van minder
aangename behandeling en het ondergaan van veelvuldige en menig
maal te zware straffen voor kleine tekortkomingen gewoonlijk begaan
uit onwetendheid of onnadenkendheidvoortspruitende uit geringe er-
varing. Natuurlijk moeten zij uitgezonderd worden, die willens en
wetens hunne plichten verzaken en door geene goedheid tot verbetering
zijn te brengen. Men zal door eene aangename behandeling het zoo
verderfelijke denkbeeld tegengaan, dat bij menig jeugdig officier ont
staat, namelijk dat ieder meerdere ook tevens zijn natuurlijke vijand
is. Dooi eene humane behandeling zal men bij den jeugdigen officier