114
lijken tijd moest samenstellen en naar Indië zenden, stelde ik spoeds
halve voor om het benoodigde achterlaadgesehut of hij Krupp aan
te schaffen, of het in de gieterij, te 's Hage te doen vervaardigen.
In het eerste geval zou men een stalen vuurmond hebben ge
kregen in het laatste een bronzen kanon van hetzelfde stelsel en
kaliber als hier te lande in gebruik ismaar korter en veel lichter.
De hoofdzaak was, dat men met den meesten spoed in het bezit
kwam van een vuurmonddie eene krachtige uitwerking aan groote
beweegbaarheid paarde. Mocht het gewone brons al niet geheel
voldoen aan de eischen van een goed metaal voor achterlaadgesehut, zoo
kon men er zich toch in dit geval met vrucht van bedienen, daar
het slechts te doen was om eenige kanonnen te verkrijgen voor een
bepaalden veldtocht en niet voor eene blijvende bewapening der In
dische artillerie.
Wanneer men bij die vuurmonden eene mindere lading bezigde
dan bij het Nedcrlandsche achterlaadgesehut van 8omzouden zij ver
moedelijk een groot aantal schoten kunnen uithouden, zonder dat
hunne verbrandingsruimten aanmerkelijk vermeerderden en dus de
schootsverheden bij gelijke opzethoogten, zoowel bij eenzelfde kanon
als in vergelijking met anderen van dezelfde soort, belangrijke ver
schillen opleverden.
In elk geval zou een licht bronzen achterlaadkanon van het Neder-
landsche model, ondanks zijne gebreken, ver te verkiezen zijn geweest
boven het voorlaadkanon van 8cmdat in het jaar 1873 bij de Indi
sche bergartillerie is ingevoerd en nog steeds in Atjeh wordt aan
gewend. Mijn betoog strekte voornamelijk om te doen uitkomen,
dat men bij de Indische brigade geene verouderde geschutsoort
moest bezigen, terwijl men in de gelegenheid was zich van een beter
stelsel te voorzien.
Ik erken, mijne uitdrukking was niet gelukkig gekozen, toen ik de
mogelijkheid onderstelde, dat men zich in Indië tevreden betoonde
met de lichte voorlaadkanonnen van 8cm; mijne bedoeling was ech
ter volstrekt niet om daarmede te kennen te geven, dat de Indische
artillerie geene andere en betere bewapening verlangde. Toch zou ik
voor zulk eene opvatting wel eenigen grond gehad hebben.
Toen in 1873 voor het eerst eenige bronzen achterlaadkanonnen