120
vestiging in Atjeh" met aandrang gewezen, en het verheugt mij, al
thans in dit opzicht, geheel met den heer De Wijs te syrnpathiseeren.
Daarentegen doet het mij leed, dat hij mijne bedoeling betreffende
de aanschaffing van lichte achterlaadkanonnen niet beter heeft be
grepen en, van een verkeerd beginsel uitgaande, het wapen der ironie
tegen mij heeft aangewend. Immers op bladz. 158 van het I. M.
Tijdschrift zegt hij„Laten wij nu zien op welke wijze hij (Borel)
ons aan eene nieuwe geschutsoort wil helpenen verder op bladz.'
159: „Eene bestelling om een paar dozijn kanonnen bij Krupp, en
de Indische berg-artillerie is gereorganiseerd".
Moet ik andermaal uitdrukkelijk te kennen geven, dat ik bij de be
handeling dezer quacstie uitsluitend de artillerie der in Nederland op
te richten Indische brigade op het oog heb gehad en volstrekt niet
eene nieuwe bewapening of reorganisatie der Indische berg-artillerie?
liet eene was geheel van het andere afgescheiden, en beide hadden
niets met elkander te maken. Miju voorstel strekte om binnen een
drietal maanden de batterijen der brigade van licht achterlaadgeschut
te voorzien, dat voor een bepaalden veldtocht moest dienen en niet
bestemd was om voor goed te worden ingevoerd,
Het beste bewijs daarvan is, dat ik spoedshalve voor het geval
men geene bestelling bij Krupp wilde doen, het denkbeeld aangaf
om te 's Hage een achterlaadkanon van gewoon brons te doen gie
ten, volgens hetzelfde model als het Nederlandsche van 8™ en waar
bij men de bestaande projectielen kan bezigen. Ik wenschte dus
in denzelfden geest te handelen als men vroeger, in 1873, met het
nieuwe vóórlaadkanon der Indische bergartillerie had gedaan, dat
insgelijks slechts eene wijziging was van het getrokken vóórlaad-veld-
kauon van 8"". Wanneer ër sprake was geweest van eene blijven
de bewapening, dan zou ik het in 1878 zeker nimmer in de gedach
ten hebben gekregen om gewoon brons als geschutmetaal voor een
nieuw in te voeren achterlaadvuurmond aan te bevelen; daarvoor waren
mij de gebreken, die onze veldkanonnen aankleefdenveel te goed
bekend.
Voor de Indische veld- en bergartillerie heb ik dan ook bij her
haling en zeer pertinent aangedrongen op de invoering van voor
treffelijk stalen achterlaadgeschut. (Zie „Militaire Spectator", 1878,