249 toegepast, worden, is het voorwaartseh verspreiden in den marsch, hetzij de troep in front, hetzij hij uit de flank marcheert. Immers, tegen den Inlanschen vijand treedt de Infanterie bijna uitsluitend of fensief op, door hem in zijne stelling op te zoeken en aan te tasten. De voorhoede moet dan dikwerf onverwachts en snel uit den marsch- vorm tot den gevechtsvorm overgaanhet terrein laat als marschvorm soms alléén den flankmarsch toe. Deze omstandigheden zijn van al- gemeene bekendheid, en het is daarom te verwonderen, dat het re glement daarmee volstrekt geene rekening houdt en, evenals het Ne der la ndsche voorschrift, spreekt, alsof steeds op Europeesch terrein tegen den Europeeschen vijand wordt geageerd. Daarentegen komt het verspreiden op de plaats slechts te pas, als men eene defensieve stelling bezet, dus de groep achter de frontlijn brengt en daar laat verspreiden; de soutiens en reserve blijven dan bij tijds .achter of ne men rugwaarts hunne afstanden. Het reglement moest daarom het voorwaartseh verspreiden als de normale wijze vooropgesteld hebben en het verspreiden op de plaats als de uitzondering noemen. Ook had met enkele woorden gewezen moeten zijn op het nut van de groep te leeren verspreiden uit eiken marschvorm, bijv. uit den flankmarsch op 4 of 2 gelederen en op' één gelid; ook met achterwaartsch front. Tegen een vijand, die onze colonnes dikwerf op de flanken en soms in den rug bestookt, kan dit zijne toepassing vinden. De groep moet steeds verspreid worden op een der vleugellieden van het voorste gelid. Het Indische reglement bepaalt daarvoor denman uit het midden van het voorste gelid. Dit is zeer onpractisch. In het Nederlandsche voorschrift van 1875 stond, dat het verspreiden kon geschieden öf op een der vleugellieden óf op den man van het midden. Bij de herziening in 1877 heeft men wijselijk deze laatste wijze weggelaten. Des te meer bevreemding wekt het nu, dat in Wanneer eene eoloniTe op twee gelederen marcheerende, verplicht wordt tot den flank marsch op één gelid, dan moeten altijd de tirailleurgroepen (halve sectiën) in hun ge heel achter elkander volgen, en mag niet van elke sectie het gelieele achterste gelid achter het voorste aanhaken, opdat elke groep onmiddellijk tot het gevecht gereed, blijve. llij het aannemen van dien marschvorm moet men dus de beide manschappen van elk rot op elkander laten vplgen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 252