283 -
hoofdofficieren en voor die van kapiteins en luitenants op de helft
verminderd, en tevens machtiging verleend, het bestaande deficit te
dekken door een gedeelte van het uitstaande kapitaal. Weinige
maanden later schijnt de drang der omstandigheden oorzaak te zijn
geweestdat ook de gedeeltelijke toelage voor de weduwen van ka
piteins en luitenants werd ingetrokken.
De twijfelachtige toekomst van de in veel gunstiger omstandighe
den verkeerende Nederlandsche W. en W. kas had de aandacht van
het Opperbestuur ook op de Indische kas gevestigd, en in het einde
van 1826 werd uit Patria de opdracht ontvangen, een nieuw regle
ment voor de W. en W. kas voor Indië samen te stellen en aan
de goedkeuring van Z. M. den Koning te onderwerp enwordende daarbij
verschillende bepalingen aangegevenwaaraan het nieuwe reglement
zou moeten voldoen, en de Indische regeering tevens gemachtigd,
indien zulks noodig bleekreeds dadelijk verhoogde contributiën en
verlaagde tarieven in te voeren. Door de directie werd in den loop
van het volgende jaar aan die opdracht- voldaan. Dat het ingezon
den oiitwerp-reglement in Nederland een onderwerp van ernstige
overweging heeft uitgemaakt, blijkt uit niets. Alleen werd de ge
wone contributietengevolge der bovenbedoelde machtigingdoor de
Indische regeering vastgesteld als volgt:
3°/o van alle tractementen en pensioenen boven.de ƒ3900'sjaars
2-j- °/0 van die van 2700 tot 3900
2°/0 van die beneden de 2700.
Niettegenstaande deze verhooging van contributiën werd de toe
stand niet gunstiger. Reeds in 1829 achtte de directie zich verplicht
op nieuw voorstellen ter verbetering te doen; o. m. om de boven
bedoelde contributiën respectievelijk te doen bedragen: 4°/0i 3°/0en
2j- °/0, en dewijl zij de overtuiging had, dat de bepalingen op de
huwelijken slechts oppervlakkig werden opgevolgd, gaf zij in over
weging, in den vervolge geene toestemming tot het aangaan van
een huwelijk te verleenen dan op een certificaat van haardirectie
constateerende, dat aan de voorschriften van het betrekkelijk Kon.
besluit werkelijk was voldaan. Kort daarop, in het begin yan 1830
werd der regeering het verslag aangeboden over de jaren 1825 t/m
1828, waaruit bleek, dat het fonds was achteruitgegaan met 141530.