335 zichtbare handelingen afgaan, dan een Generale staf, en toch is ook dan zijn werkkring van zeer veel nut. Elke nieuwe uitvinding, toepasselijk op militair gebied, vergroot als het ware de behoef- te aan een Generalen staf, vermeerdert zijne verplichtingen en doet het gebruik van stafofficieren toenemen. Eene goede mili taire discipline is voorzeker eene hoofdvoorwaarde voor het be staan tan een bruikbaar leger en dringend noodig voor het gemakkelijk maken der leiding. Maar hoe goed die discipline moge wezen, het is voor één man, al moge hij nog zulk een genie zijn, eene onmogelijkheid, een leger goed te bevelen, zonder bruikbare hulp van andere personen. En het kiezen van daarvoor geschikte personen doet den hoogen bevelhebber naar waarde schatten, omdat de troep een fijn gevoel heeft voor iutellectueelo waarde van zijne aanvoerders en leiders en het grootste vertrouwen stelt in den ontwikkelden en dapperen aanvoerder. Yoor hen, die de oorlogen van 1866 en 187071 hebben bestu deerd, zal elk bewijs daarvoor overbodig zijn. Een enkel voorbeeld echter wenscli ik voor anderen nog uit de krijgsgeschiedenis m her innering te brongen, dat in het oogloopend de noodzakelijkheid van een korps goed gevormde stafofficieren doet uitkomen. liet geldt de Amerikaansche burgeroorlog van 18611865. Het leger dei- Noordelijken, te Washington door Mac Clellan vereenigd, was uit stekend gekleed, voldoende gevoed en voorzien van goed artil lerie- en geniemateriëel op uitgebreide schaal. Het deed zich voor als een ontzagwekkende reus, die aan den grond als vast genageld, ofschoon krachtig van uiterlijk voorkomen, het gebruik van beenen en spieren scheen te missen, en dientengevolge niet tot handelend optreden in staat was. Dat leger miste een goeden Ge- neralen staf, om het naar belmoren in beweging te stellen, te leiden en de wapens en diensten vereenigd met goed gevolg te gebruiken. Bij de Zuidelijken, die tot in 1864 in het voordeel bleven, werden de •oorlogshandelingen lang zoo slecht niet geregeld en geleid als bij de Noordelijken, hetgeen door de Amerikanen en ook door Europeesche krijgskundigen hoofdzakelijk wordt toegeschreven aan het feit, dat de Zuidelijken in hun leger het grootste en voornaamste gedeelte kregen der officieren, die hunne opleiding te West-Point hadden ontvangen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 338