343
te slingerendie mij in de algemeenc opinie aanmerkelijk zouden kunnen
doen dalenwordt zelfverdediging pliclit.
Met het oog op do strenge bepalingen tegen het publiceeren van eenig
gedeelte uit de Gouvernements archieven, welke bepalingen, toevallig,
gelijktijdig met 's Generaals gewrocht der waarheicf weder in herinnering
werden gebracht, diende ik onlangs een rekest in aan het Legerbestuur
waarhij ik authentieke afschriften verzocht, zoowel van de door den
Generaal ontkende patrouilleerorder als van de stukken, die indertijd
over de hierbedoelde zaak gewisseld waren.
Door de afwijzende beschikking die ik op mijn verzoek ontving, is de voor
genomen zelfverdediging mij zeer bemoeilijkt en het evenwicht tusschen
mijn aanvaller en mij, in mijn nadeel, verbroken; want, is het in het
algemeen veel gemakkelijker, iemand te belasteren dan voor den be
lasterde 0111 de onwaarheid der aantijging duidelijk in het licht te stellen,
in veel hoogere beteekenis is dat waar, wanneer den verdediger de
noodige gegevens worden onthouden.
Ik heb dan ook voor mijne zelfverdediging over geene andere gegevens
te beschikken dan drie, door wijlen den Kolonel Pel aan mij dd. 16 April
1874, geschreven potloodbriefjes, waarvan de fac-simile's hierbij worden
overgelegd.
Overgaande tot do bespreking van het relaas, dat de Generaal van
het meergemeld gevocht geeftteeken ik aandat het verwondering
moot opwekkendat Zijne Excellentie die mij onvolledigheid en verward
heid verwijt in een te velde en overhaast geschreven patrouillerapport
niet bemerkt heeft, dat zijn in hot studeervertrek geschreven verhaal
zelf reeds in den aanhef zoo niet verward dan toch minder volledig is
waar hij zegt, dat ik werd uitgezonden om dé patrouilles te degageeren
of tc ondersteunenen daar dadelijk op laat volgendat de zich zelf
gedegageerd hebbende Bar dok, bij zijn terugkeer in den Kraton, dadelijk
weder ter ondersteuning van den Majoor werd afgezonden, zonder dat de
Generaal schijnt bemerkt te hebben, dat dit niet rijmt en uit dat nazenden
■van Bardolc van zelf reeds blijkt, dat er een ander doel, doorwien
dan ook beoogdbij de aan mij gegeven opdracht moet voorgezeten hebben.
Daar, waar de Generaal minder waardig neerschreef: „in den naam
van vechtmajooï scheen hij meer prijs te stellen, dan in dien van be-
hoedzamen en kundigen aanvoerder," zal niemand billijkerwijze iets anders
van mij kunnen verwachten dan een medelijdend schouderophalen. Alleen
teeken ik hierbij aan, dat mij die bijnaam zooals meesttijds het ge
val is eerst veel later bekend werd.