360 enz., enz. Bij die uitstekende daden van moed werden alle maatregelen in aclit genomen om toch zelf niet liet minste gevaar te ondervinden. Ja, even als weleer bij de Romeinen, doen ook zij zegevierend hun roemrij ken intocht in hunne negorij met het nog druipende hoofd van een kind waarvan de hersenpan nog niet hard is; zij zijn dan de helden van den dag, en bergen en bosschen weergalmen van de feestliederen, gezongen ter eere van den moedigste onder hen. Den 29sten April j. 1. had een aanval plaats op Awaijawaar eene bezetting lag van 16 bajonetten, ter beveiliging dier negorij. De negorij had, behalve die bezetting, slechts 40 weerbare mannen, gedeeltelijk gewapend met geweer. De vijand had eene sterkte van minstens 150 man; het overvallen van de negorij werd hem zeer gemakkelijk gemaakt, doch hierover later wellicht. Vóór dat de militaire bezetting verzameld en naar de plaats getrokken waswaar de aanval geschieddewas een Inlandsch fuselier die zich stond te wasschen, doodgeschoten en daarna gesneld; eene bejaarde vrouw wreedaardig ver minkt; twee meisjes van 6 jaar vermoord, van welke één gesneld; één Europeesch fuselier en één negorij man ontvingen eene kogelwond in het been. Do bezetting was op dat oogenblik gereduceerd tot 13 bajonetten de aanvallers werden hiermede teruggedreven tot in de rimboe; de ser geant-commandant designeerde toen „één Europeesch korporaal cn twee Eu- ropeesche fuseliers" om die rimboe te gaan verkennendeze drie volgden een voetpad en stonden plotseling op éénige passen vóór de weder ver zamelde aanvallers. De korporaal liet halt houden en eenige salvo's ge ven; en ziet, die heldhaftige Alfoeren liepen om het hardst weg. Niet een, zelfs niet de dapperste onder hen, geen der zoogenaamde- kapitans (aanvoerders) had tijd om zijn geweer op die drie militairen af te schie ten. Ook de negorijlieden van Awaija hebben bij dien aanval, op enke le uitzonderingen na, schitterende bewijzen gegeven, dat 't nog niet zoo lang geleden was, dat zij Alfoeren waren. Men bestrijde mij niet met de expeditie van Mani van 1857, waar we zoo om en bij fiasco maakten't was niet hun moed, hunne dapperheid, neen, 't zijn sprekende bewijzen van 't geen ik van hen zeide. Op het plateau van een berg, zoo steil, dat er aan geen beklimmen te denken viel, stelden zij den aap voor, die, achtervolgd door een bloedhond, in den hoogsten klapaboom klimt, 't Is bekend, welke bewijzen van moed onze hulptroepen onder den Luitenant TV. Van Leijden gaven, bij den aanval op den 21sten November 1857. Tot zoover over hun moed. Hun ne -zeden en gewoonten zijn zoo verschillend met die van eenig ander volk in den Indischen Archipelzij zijn nog zoo onbeschaafd, dat 't liet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 363