387 dan ook hoofdzakelijk met sectiën. (Zie 34 en 36 alsmede de D Afd. der C. S.) Indien men de luitenants werkelijk hunne pelotons wil doen aanvoeren, moet men hen niet tevens het commando eener sectie opdragen; welk commando 25 man) wij trouwens voor een officier te gering achten. 30. De compagniescommandant t. Deze is gebrekkig geredigeerd. Dat de commandant zich overtuigt van de juiste indeeling zijner compagnie, zal toch wel van zelf sprekenhij doet dit reeds vóór den afmarsch. Dat hij de bevelen geeft die hij noodig acht, behoeft waarlijk niet als eene bijzonderheid vermeld te worden. Dat hij niet aan eene vaste plaats gebonden is leert reeds de Inleiding der C. S. Dat hij en zijne officieren van een fluitje moeten voorzien zijn, moest op eene andere plaats worden voorgeschreven, zooals ook in 61 van het reglement is geschied. "Wij verwijzen alweder naar de afgeschafte 2e afdeeling der C. S., waar men in de 80 86 uitmuntende bepalingen aantrof, die in het nieuwe reglement te vergeefs gezocht worden. In 80 der C. S. wordt de plaats van den compagniescomman dant aangewezen in of nabij de soutienlinieop zoodanig' punt dat hij het voorliggend terrein en het gevecht het best kan overzien. Die zelfde plaats wijst de generaal Lewal ook voor den compagniescom mandant aan. (Zie ook 50 der Tirailleurschool.) Wij willen er den wenk nog bijvoegen, dat hij steeds zijne reserve in het oog moet houden. De generaal von Verdy du Yernois waarschuwt in zijne stadiën ieder bevelvoerend officier om nooit zijne reserve uit het Oog te verliezen en te zorgen, dat zij alleen op zijn bevel naar de voorste linie oprukt; hij haalt voorbeelden aan van geheelebataljons, die naar voren ontsnaptenom aan het gevecht deel te nemen. Hoeveel te eerder zal dit dus met de reserve eener compagnie kunnen gebeuren. Daarom bevelen wij de 81 der C. S. aan, die voorschreef, dat er bij de reserve steeds een luitenant moet blijven. In de 80, 83 en 90 der C. S. vonden wij den voor het Indische

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 390