416 van liet fondsdeed zich als van zelf het denkbeeld aan de hand datwanneer van twee fondsen, beiden grootendeels door inhoudingen op de inkomsten van officieren in stand gehouden, het eene achter en het andere vooruit ging, de inkomsten vau het eene moesten vermeerderd worden ten koste van het andere, wilde men ten minste niet nieuwe lasten leggen op de officierendie nu reeds 11% van hunne inkomsten moesten missen. De Minister van Koloniën gaf in 1846 in overweging, de contributiën bij rangsver- hooging van (ongehuwde) officieren te brengen ten voordeele van het AP. fonds. De Legerkommandant, zich met dat voorstel niet ver- eenigendewenschte de gewone contributie voor het AY. en AY fonds te zien gebracht op 5% en die van het Y. P. fonds op 6%. De directie van het AYen AY. fonds stemde noch met den Minister noch met den Legerkommandant inmaar meendehoewel de toekomst van het fonds bezwaarlijk kon voorspeld wordenwel in staat te zijn, het Y. P. fonds jaarlijks met f 21,000 bij te springen. Bij Gfouv. Besl. van 10 September 1846, Ho 13, werd overeen komstig het advies van de directie beslist. Dit besluit gaf echter aanleiding tot onderscheidene aanmerkingen van de zijde van het Opperbestuur. De Minister wees er o. a. opdat op die wijze de gelden van het AY. en AY. fonds voor andere doeleinden werden gebezigd dan waarvoor zij werden bijeengebracht, en zulks aanleiding zou kunnen geven tot gegronde reclames van de zijde der gepen sioneerden die zoodoendein zekeren zinzouden contribueeren voor hun eigen pensioen. Een en ander gaf aanleiding tot verschillende wederzijdsche voorstellen, waarbij het tevens bleek, dat de behoef ten van het Y. P. fonds jaarlijks toenamen. De directie van het AY. en AY fondshet door den Minister geopperde bezwaar erken nende, was niet ongenegen, eene wijziging in de contributiën te brengen, doch overwegende, dat de gelden, die het fonds daardoor zou missenniet allen ten bate van het Y. P. fonds zouden komen, doordien gepensioneerden daaraan niet contribueerden, en den guns- tigen staat van het fonds in aanmerking nemendeverklaarde zij, wel f 40,000 s jaars aan het Ar. P. fonds te kunnen afdragen. Het Opperbestuur besliste dan ook in 1851 dat de jaarlijksche ondersteuning van het AA Pfondsin verband met den toestand

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 419