418
De Indische regeering vond in dit Kon. besl. aanleidinghet W. en
W. fonds vrij te stellen van het voldoen der subsidie over 1857,
hierboven vermeld.
Het Opperbestuur kon zich met die beschikking echter niet ver
eenigen en, overwegende, dat het Y. P. fonds eerst met 1 Jan. 1860
was opgeheven, achtte men het W. W. fonds verplicht, niet alleen de
tekorten over 1857 te dekken, doch ook die over 1858 en 1859.
Natuurlijk gaf deze overweging aanleiding tot bezwaren van de
zijde der directie. Zij deelde mede, dat zij aanvankelijk niet tegen
het verleenen van subsidiën was geweestniet alleen omdat de stand
van het fonds het toeliet, maar omdat zij do zaak beschouwde als
eene levenskwestie voor de officieren en van tijdelijken aard; dat
zij later, toen die bijdragen de drie tonnen gouds begonnen te
overschrijden, de subsidiën onder aanhoudend protest had verleend,
en ten slotte, haar ondanks, er toe was gedwongen geworden. Yer-
der toonde zij aan, dat het op rente uitgezette kapitaal van het
Y. P. fonds, f 500,000 groot, benevens de inkomsten over de
jaren 1857, 1858 en 1859, ruim genoeg waren om aan alle ver
plichtingen van dat fonds tot 1 Jan. 1860 te voldoen.
Hoewel afwijzend op het schrijven werd beschikt, deelde de Min.
van Kol. mede, dat de bedoelde gelden niet in 's lands kas gestort,
maar als afzonderlijk kapitaal door do directie van het W. W. fonds
beheerd zouden worden, om de interesten te doen strekken tot
onderstand van weduwen en weezen van officieren van het leger in
N. Indië, niet in het genot van pensioen.
Hiermede was de strijd over het al dan niet betalen der subsidiën
geëindigd. Tot recht begrip van laatstvermelde beschikking is
Bij eene vergelijking der bij Dagorder aan het leger bekend gemaakte verslagen
van liet W. W. fonds over 1S59 en 1860, ontdekken wij een verschil. Het verslag
over 1859 toch vermeldt het tegoed van het fonds op 31 Dec. 1859 als 1.869.776 60s
dat over I860 daarentegen het tegoed op 31 Dec. 1859 als f 1.801.117,61. Het
verschil bedraagt juist de vroeger vermelde subsidie over 1857, namelijk f 68.353,995.
Wij veronderstellen, dat deze onjuistheid haar oorsprong heeft in het bekend wor
den der beslissing van het Opperbestuurnadat het verslag over 1859 reeds was
opgemaakt. De uitbetaling dier som werd dus beschouwd als in 1859 te zijn verhan
deld en van daar, dat bij het verslag over 1860 het tegoed op het einde van het
vorige jaar, met die som verminderd, op de balans werd gebracht.