424
nimmer meer bedragende dan 20% of minder dan 7|% van bet pen
sioen of den onderstand.
Met inachtneming van het' bovenvermelde, omtrent de gewone
contributie bepaalde, werd die jaarlijks vastgesteld van 1862 t/m
1865 op 3 pCt, in 1866 en 1867 op 2 pCt, van 1868 t/m 1875 op 3
pCt, van 1876 t/m 1878 op 2 pCt, en voor het jaar 1879 op 3 pCt.
De milde bepaling betrekkelijk het toekennen van pensioen en
onderstand aan weduwen en weezen van gepensioneerde officieren
die verzuimden aangifte van hun huwelijk te doenwerd bij Kon.
beslvan 7 Februari 1872 op voorstel der directie, eenigszins
beperkt, en wel door de maximum inhouding op 50 te bepalen.
Sedert 1862 zijn er geene maatregelen van ingrijpenden aard meer
genomen. Wel werden van tijd tot tijd door de directie voorstel
len gedaan tot wijziging van enkele en het opnemen van nieuwe
bepalingen, doch op deze voorstellen werd of afwijzend beschikt of
wel tot heden geene beschikking ontvangen. Onder deze voorstellen
kwamen om voor
1® het terugbrengen der bijdragen van twee maanden verhooging
van traktement bij bevorderingzoomede van toelagenop eene maand
2e weduwen bij het hertrouwen te laten in het genot van de helft
van haar pensioen
3® bij huwelijk van een officier met eene uit het fonds bedeelde
weduwe, de huwelijks-contributie te doen vervallen, in geval de
officier een hoogeren rang bekleedt dan dien, volgens welken de we
duwe pensioen heeft ontvangen, terwijl enkel over het hoogere aanko
mende pensioenbenevens de verhooging voor verschil in leeftijdzou
worden bijgedragen
4e de officierdie de dienst verlaat zonder recht op pensioenof
wiens pensioen wordt ingetrokken, zonder overgang in burgerlijke
dienst, deelgenoot te laten blijven van het fonds, mits aan zekere
te stellen voorwaarden voldoende;
5e ook hun, die hunne wettig erkende natuurlijke kinderen aan
spraak willen geven op uitkeering uit het fonds, daartoe in de ge
legenheid te stellen;
A]g'. Ord. 1872, No. 50.