lekeurig is als do bepalingen van het bestaande fonds, is zulks echter geenszins het geval. Bij een op wetenschappelijke grond slagen gevestigd fonds bestaat er geen bezwaareene dergelijke be paling te maken 5 alles toch is op cijfers gebaseerd. Om deze be paling te kunnen opnemen en de gevolgen voor een ieder gelijk drukkend en billijk te doen zijn, behoort de door ons in bijlage XIV gegeven sterftetafol slechts eene eenvoudige correctie te ondergaan. Het bedrag op 4 willende stellenbelmoren bij de samenstelling van die sterftetafel de jarendoor gepensioneerde officieren nog geleefd na het tijdstip van hunne pensioneering, slechts voor 1 in rekening- gebracht te worden. Natuurlijk zal daardoor het aantal jaren, ge middeld en waarschijnlijk nog te leven, eene nadeelige wijziging on dergaan, en bijgevolg de voor eiken leeftijd te berekenen premie stijgen. Wij stellen b. v. eens, dat de bovenbedoelde premie van f 280 zou worden f 300. Ieder deelgenoot betaalt dus van af het oogenblik, dat hij tot het fonds toetreedt, eene eenigszins hoogere premie dan hij zou moeten betalenindien hij dit levenslang zou moeten doen, doch hij verkrijgt daardoor het recht, eenmaal ge pensioneerd zijndezooveel minder te betalen. En juist dat betalen dier hoogere premie gedurende de jaren, dat hij in activiteit is, maakt het noodig, deze bepaling niet toepasselijk te doen zijn op officierendie na hunne pensioneering huwen en dus gedurende hunne activiteit niet hebben betaald. Bij de bovenstaande berekeningen kwamen wij tot de slotsomdat men voor een weduwenpensioen van f 1000 ongeveer f 300 'sjaars zou moeten bijdragen; wellicht iets meer, maar dan ook na de pensioneering aanzienlijk minder. Wan neer wij nu de tarieven van de Nederïandsch Indische levensverzeke ring- en lijfrentemaatschappij nagaandan vinden wijdat een per soon van 30 jaar, huwende met eene vronw van 23, (zie bijlage X) jaarlijks f 520 moet betalen om die vrouw na zijn overlijden een pensioen van f 1000 te verzekeren. Wij herhalen dus: vrees voor niet deelnemen door gehuwde officieren behoeft niet te bestaan. Het willekeurige van de tegenwoordige wijze, waarop het bedrag der bijdrage wordt bepaald, komt eerst goed uit, wanneer men zich eene verhooging der pensioe nen voorstelt; ieder gepensioneerde draagt dan onmiddelijS evenredig meer bij voor het W. en W. fondszonder dat de pensioenen van weduwen of weezen verhoogd worden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 498