TUCHTIGEN VOLGENS HET OORLOGSRECHT. In eene noot, voorkomende op bladz. 345 van liet Indisch Militair Tijdschrift No 10 van 1879, wordt beweerd, dat menig theoreticusdie nu, uiteen volkenrechtelijk oogpunt juistzich heftig tegen het branden verzetvoor zijn persoon tot branden zou overgaanwanneer hij han delend in den oorlog moest optreden, en op liet terrein leerde inzien, dat zijne beschouwingen met de praktijk in strijd waren, en dat heel eenvou dig het ten onderbrengen van een land als Atjeh zonder branden onmo gelijk is, althans jaren langer zou duren, dat wil zeggen tientallen van millioenen meer zou kosten. Ten einde de juistheid dier nieening te stavenwijst de geachte schrijver op den 29 Januari 1874, toen de Generaal T7a« Sicieten zoo „ongehoord" liet branden, dat het te Penajoeng ongeveer een uur ver gaans kon gezien worden. „Ongehoord" met het oog op Atjeh wil dat nog al iets zeggen. Dat het woord voldoende gestaafd wordtvalt te betwijfelen. Dat het zichtbaar zijn van een brand, een uur gaans ver, hier in Indië aanduidt, dat men met een ougehoorden brand te doen heeft, zal toch niemand toegeven, die wel eens, bij helder daglicht, de rookwolken van een enkel bamboe huis, op verder dan één uur gaans, ten hemel zag stijgen. Beter had de schrijver in het Indisch Militair Tijdschrift zich derhalve uitgedrukt, wanneer liij gesproken had van een aanmerkelijk aantal woningen, dat op den 29 Januari 1874 werd in de asch gelegd. Hij was dan volkomen in overeenstemming gebleven met het „Koloniaal Verslag" van 1874, waarin men leest: „dat men, na zonder noemens- waardigen tegenstand te hebben ontmoet, buiten Longbattah te zijn gekomen, uit kampong Lam Sireh (waarschijnlijk Longbattah Missigit met een moorddadig vuur werd begroet; dat dit vuur niet onbeant woord kon blijven, en dat toen de Luitenant-Kolonel Van Thiel last kreeg, den vijand terug te dringen, waarop bedoelde kampong gaandeweg werd verbrand". Het gebeurde op den 29 Januari 1874 toont dus aan, dat zelfs onder de oogen van een opperbevelhebber, bekend als een tegenstander van nutteloos branden, het in de asch leggen eener kampong, die weerstand bood, kon noodig zijn. Meer niet. Maar wie heeft ooit gezegd, dat branden gedurende het gevecht dat wil zeggen om den vijand te noodzaken, eene door hem verdedigd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 531