535
Eadja op korten afstand te naderen", die volgens het opstel in het
Militair Tijdschrift in de patrouilleerorder voorkomen, van zelf voort,
dat de patrouilles tot op 1500 a 2000 passen van den hoofdwal offensief
moesten optreden? Moest de vijand niet reeds beangst worden, wanneer
hij bespeurde, dat in het begroeide terrein tussehen hem en den kraton
zich dagelijks patrouilles bewogenzoo dat hij te dicht naderendede
kans beliep, hier of daar onverwacht met een salvo uit onze Beaumont-
geweren begroet te worden? Is het eigenaardige van patrouilles, zoo
als diewelke dagelijks van de Taman en uit Kotta Radja werden
gezonden, niet meer, dat zij haar oogmerk zoo mogelijk zonder gevecht
moeten trachten te bereiken, „waarom haar kommandant steeds moet
bedenken, dat de patrouille niet is uitgezonden om te vechten, maar om
berichten in te winnen, en dat hij derhalve elk gevecht zoo lang moge
lijk moet vermijden, al ware het ook, dat er een betrekkelijk voordeel
mede kon behaald worden"?
Moet uit dit laatste worden afgeleiddat het bestormen en nemen van
bentings, daargelaten eene buitengewoon góede kans, zoo als die, welke
de Kapitein Van Aerssen Beijeren van Voshol schijnt gehad te hebben
op den 15 April 1874, toen hij zonder eenig verlies eene met geschut
gewapende versterking nam, niet in den werkkring van patrouilles ligt?
Blijkt uit het voorgaande niet voldoende, dat de schrijver van „De
waarheid, enz." volkomen recht heeft, wanneer hij zegt„dat het feit van
den aanval niet door de instructie gerechtvaardigd was", omdat eene
instructie in den zin van diein het Militair Tijdschrift bedoeldniet bestond
en ook niet kon bestaan?
Is het zoo zonneklaar, als in het Indisch Militair Tijdschrift beweerd
wordt, of dat de patrouilleerorder een guet apens daarstelde voor de
patrouillekommandantenof dat in den open brief van Generaal Van
Smeten aan den Generaal Knoop eene vergissing is geslopen? Is inliet
tijdschrift niet over het hoofd 'gezien, dat in het telegram van den
17 April 1874, waarin der Regeering wordt kennis gegeven van het
gebeurde op den vorigen dag, wordt gesproken van eene versterking op
ongeveer 1500 passen Zuid van den kraton; dat in het „Tijdschrift voor
Nederlandsch-Indië", Augustus 1874, wordt gezegd, dat de kampong een
onderdeel uitmaakte van een aantal om de Zuid gelegene kampongs; en
dat Gerlach en Kepper vermeldendat de versterking lag op een afstand
Do lijsten van in AtjeU gesneuvelden, overledenen en gewonden vermelden op
den 15 April 1874 geen enkelen naam. Noch het journaal van den opperbevelhebber,
no:h het „Koloniaal Verslag", vermelden het gevecht op dien dag.