539
staande de pertinente mededeeling van des opperbevelhebbers adjudant om
trent het liopelooze van den strijd, het al of niet afbreken van het ge
vecht nog altijd aan den aanvoerder van den ondersteuningstroep werd
overgelaten? En is uit het 3e facsimile iets anders af te leiden dan dat
de kommandant van Kotta Radjaziende, dat zijn wenk niet was opge
volgd en waarschijnlijk, tengevolge van het door den kapitein adjudant
bij diens komst in het bivak met den aard van het gevecht en het ho-
pelooze van den volgens dezen afgeloopen strijd, uitgebracht verslag,
bekend geworden met de zienswijze van den opperbevelhebbergebruik
heeft gemaakt van liet gezag des laatsten, om het ondersteuningsde-
tacliement te doen terugkeeren
Gesteld, voorgaande vragen worden toestemmend beantwoord, werd
dan het op den kommandant van het ondersteuningsdetachement ver
strekte mandaat overschreden of niet; zoo ja, had de opperbevelhebber
geene reden tot ontevredenheid? En bestond die reden, is het dan niet
jammer, dat de kommandant van het ondersteuningsdetachement zich be
zwaard achtte om, door het geven van nadere ophelderingen, duidelijk te
makenhoe hij door de toestemming van den kommandant van Kotta
Radja om, ingeval zich op de gevechtsplaats eene versterking bevond,
aanvallend te handelen en door het medegeven of laten zenden van li-
thofracteur er toe gebracht was om zijne opdracht als meer omvattend te
beschouwen dan zij werkelijk was? Mag niet met grond worden aan
genomen, dat, ware dit gebeurdvele bittere woorden waarvan, niemand
kan zulks ontkennen, de schrijver van „De waarheid, enz.," voor dat deze
tot de samenstelling van zijn werk overging, reeds ruim zijn deel had
gehad, niet zouden zijn geuit
Daarbij nog dit
De geachte schrijver in het Militair Tijdschift zegt, dat hij (toen het
verzoek om zich ter purge te mogen stellen voor het Hoog Militair Ge
rechtshof was afgewezen?) reeds maatregelen genomen had, om latere
schrijvers over den Atjehschen oorlog ook aangaande bovengenoemd ge
vecht gegevens te verschaffen. Behoorde onder die latere schrijvers ook
die van „Onze vestiging te AtjehHoe komt het dan, dat deze zegt,
dat tot het aanvallen der vijandelijke positie wel geen bepaalde last was
ontvangen, maar het ook niet verboden was? Verder: Was de algemeen
verspreide meening onjuistdat de kommandant van het ondersteunings
detachement bekend gelijk hij wasals een buitengewoon dapper officier,
van het gebeurde een minder klaar verslag gaf, omdat hij liever de
schuld er van in zijn vollen omvang op zich wilde nemen dan het ver-