Welke ideëen de tweede bevelhebber bij de tweede Atjehsche expeditie had,
zijn later voldoende bekend geworden. Wat hij wilde, dat wilde ook Gene
raal Trochu en Maarschalk Bugeaud: „Toutes les fois qu'on occupe
partiellement un pays dont la plus grande étendue reste aux mains de
la population armee, il faut l'y poursuivre et l'y remplacer, pour lui en-
.lever les ressources de l'impót et du recrutement. C'est une loi dont les
Anglais dans l'Inde, et les Frangais ont fait l'expérience." Als nu de
schrijver zelf zegt, „dat men nooit behoort te doen, wat de vijand ver
langt", zal de toekoms t moeten leeren zoo de gebeurtenissen van den
laatsten tijd dit niet reeds gedaan hebben of men, door te doen
hetgeen de Generaal Verspyck wildein het euvel zou zijn vervallen
dat de schrijver zelf herhaaldelijk afkeurt.
Yoor den commissaris-opperbevelhebber was het niet weggelegd, bij
zijn vertrek van Atjeh te kunnen aantoonen dat zijne-„procédés" goed
hadden gewerkt. Tegenover de schoonste redeneeringen en bespiegelingen
over zijn beleid, stond de naakte waarheid, dat er krijg restte. Wellicht
had de tijd nog kunnen leeren; dat zijne politiek tot afdoende uitkomsten
zoude leiden, indien de Kolonel Pel niet reeds moest beginnen, den oor
log te aanvaarden, ook al verklaarde hij, in strijd met zijne daden, dat
die politiek de zijne was. Die uitkomsten waren nog niet verkregen,
toen de Minister Van Goltstein de fondamenten der politiek van afwach
ting deed waggelen. „Voortaan geene woorden meer, maar daden", zei-
de die minister. De consequente uitvoering van dien wil ontbrak echter
door een moeilijk te overwinnen meeningsverschil tusschen de hoogste au
toriteiten van den staat. Eindelijk bleef het bij daden. En daarvan heeft de
Generaal-Majoor Van der Heijden de vruchten geplukt. Moge de oorlog
spoedig geëindigd zijn.
Wat heeft do geschiedenis van dezen oorlog kunnen leeren? M. i. dit:
1. Dat de politiek van Generaal Van Swietenaangenomen, dat zij,
rekening houdende met de krachten van den staat, in beginsel juist is,
toch te vroeg is toegepast.
2. Dat dan (zoo zij juist is) met de toepassing er van had behooren te
worden gewacht, tot dat onze stelling Kotta-radja-Olehleh in den volsten
zin des woords eene goede, verdedigbare positie zou zijnhetgeen ze niet
kon wezen bij het vertrek van den Generaal Van Swieten van Atjeh in
April 1874, toen die positie er nog niet was.
3. Dat men echter, niettegenstaande tot medio 1878 uit den loop der
verschillende gebeurtenissen gebleken wasdat de politiek van afwachting
voor een volk als het Atjehscheonhoudbaar was, en de Minister Van