55
men, bevonden zich slechts 300 vreemdelingen. Dit was zeker een schoon
resultaat, en gij hebt in zekeren zin gelijk wanneer daarmede vergeleken,
de uitkomst in 1873, bijgelegenheid van den Atjehschen oorlog verkregen
door u vrij treurig wordt genoemd, te meer omdat toen de handgelden
veel hooger en ook de voorwaarden der verbintenis aanmerkelijk gunstiger
waren. Men moet echter billijk zijn en niet al te spoedig een afkeurend
oordeel vellen ten opzichte van den geest, die ons volk bezielt.
De Balisclie morlog was in hooge mate populair; het recht bevond zich
daarbij geheel aan onze zijde en er stonden zeer gewichtige belangen op het
spel. Wanneer wij niet spoedig en op de meest schitterende wijze dc
geleden nederlaag wreektenwanneer wij andermaal het hoofd stootten
tegen de versterkingen van Djaga-Ragadan bestond er alle kans dat het
verzet der Balineesche vorsten naar het naburige Java oversloeg en we ons
eene geduchte ramp op den hals haalden. Ons bestaan als koloniale mogend
heid werd ernstig bedreigd, en het was dus zeer begrijpelijk, dat er in
Nederland onder alle standen groote opgewondenheid heerschte en men
algemeen bereid was om de regeering krachtig te steunen in hare po
gingen om ons zwaar geschonden prestige in Indië te herstellen. Er bodeu
zich in korten tijd zooveel vrijwilligers aan, zoowel officieren als man
schappen, dat men het onnoodig oordeelde, even als in 1826 een expedi
tionair korps op te richten; had men dit echter wel gedaan, dan zou
men waarschijnlijk nog veel gunstiger uitkomst hebben verkregen.
Geheel anders was het in 1873 gesteld met den Atjehschen oorlog, die
een zuiver agressief karakter had en de natie vrij koel liet; men begreep
er de noodzakelijkheid niet van en hij werd zelfs door velen scherp
afgekeurd. Die oorlog is nimmer populair geweest en zal dit ook nooit
worden. Ons gezag liep in Indië geen gevaarten minste zoo oordcel-
de het groote publiek; de regeering mocht er al anders over denken,
zij het op nog zulke goede grondenmaar de natie kende die niet ge
noegzaam en zij kon dus ook moeilijk geestdrift aan den dag leggen
voor een oorlog met een onafhankelijken staat, van welks bestaan men
hier te lande ter nauwernood bewust was.
Ook na het mislukken van den eersten veldtocht tegen Atjeh, ontstond
er bij ons volk volstrekt geene buitengewone opgewondenheid; deze
laat zich niet dwingen, want ware geestdrift moet uit zichzelf voortkomen.
Indië verkeerde ten gevolge van het door ons geleden echec geenszins
in hachelijke omstandigheden, zooals in 1848; wij waren vrijwillig van
Atjeh teruggekeerd en hadden slechts eene teleurstelling ondervonden,
die op verre na niet te vergelijken was met de ramp, die ons op Bali trof.