58
■oorden gered; het was nu verder aan de regeering om de goedgekeurde
wet ten uitvoer te brengen. Indien dit niet aanstonds geschiedde, dan was
het geenszins omdat de daaraan verbonden bezwaren onmogelijk te over
winnen waren, maar omdat bij de regeering de vaste wil ontbrak, die
vereischt wordt om een dergelijken gewichtigen maatregel te verwezen
lijken. Dit bleek voldoende uit de benoeming der voorlichtings-commissie,
waarvan zoowel de president als de leden tegen het grondbeginsel, waar
op de wet berustte, gestemd waren. Het is licht te begrijpen, dat eene
zoodanige commissie geen rapport kon uitbrengen, dat gunstig luidde of
eene practisclie oplossing van het vraagstuk aangaf. Wanneer het der
regeering werkelijk ernst geweest ware mot do uitvoering der wet, dan
had zij of zelf handelend moeten optreden of in de commissie leden be-
hooren te benoemen, die met hart en ziel den maatregel waren toegedaan,
vooral nu de volksvertegenwoordiging daaraan reeds hare volle sanctie
had geschonken.
Toen nu op het laatst van 1873 de president der commissie, generaal
Weitzel, als Minister van Oorlog optrad en ook de nieuw benoemde Mi
nister van Koloniën, Van Goltstein, zich niet met het plan van zijn voor
ganger ingenomen betoonde; toen in Januari 1874 de Kraton van Atjeh
in onze handen viel en in April d. a. v. de oorlog met dat rijk geëindigd
werd verklaard; toen er dus geene sprake van urgentie of gevaar moer
bestond, toen werd de Indische brigade, waarvan de formatie op papier bij
Koninklijk besluit was vastgesteld, in stilte begraven. Zij zal vermoede
lijk in haar graf blijven rusten, tot dat zij ten gevolge van de eene of
andere catastrophe daaruit weder te voorschijn wordt geroepenmoge
het dan niet te laat zijn
Wanneer in 1873 de werving der 4000 man suppletietroepen voor het
Indische leger was mislukt, dan had er veel kans bestaan, dat de brigade
destijds tot stand ware gekomen. Hot is zeer goed mogelijk, dat de
regeering dien maatregel alleen uit voorzorg te berde bracht, voor het
geval er zich te Harderwijk niet genoeg vrijwilligers aanmeldden, maar
dat zij later weder van hare plannen afzag, toen de werving, dank zij ook
de toestrooming van vreemdelingen, het verlangde aantal manschappen
opleverde.
Het is wel jammer, dat men in 1874 niet met spoed is overgegaan tot
de oprichting der brigade Nederlandsche vrijwilligers. Wanneer men toen
de handen krachtig aan het werk had geslagen, dan had men in den
loop van het jaar eene flinke, behoorlijk geoefende reserve voor het In
dische leger kunnen vormen en dan zou het onnoodig zijn geweest, op