59 zoo groote schaal zijne toevlucht te nemen tot het aanwerven van vreem delingen, waarmede dat leger allengs werd overstroomd. In 1875, toen er in Indië groote behoefte aan Europeeselie soldaten bestond, zoowel door de geloden verliezen ten gevolge van den Atjehschen oorlog, als door het pasporteeren van vele militairen, die zich, slechts voor 2 jaren, hadden verbonden, vertrokken 4386 man uit Nederland; daaronder waren niet minder dan 3159 vreemdelingen. Deze hoogst ongunstige verhouding is er sedert niet op verbeterd, en daarom betreur ik het, dat men, door de oprichting van een nationaal korps, niet getracht heeft, oen beteren toe stand in het leven te roepen en het Indische leger op voldoende wijze te voorzien van de elementen, die liet volstrekt noodig heeft om met succes aan zijne zoo uiterst gewichtige en schoone roeping te kunnen beantwoor den. Op bladz. 108 van uw werk: „Indische militaire belangen", wenscht gij, namens het Indische leger, den minister Van Goltstein geluk met zijne in het najaar van 1874 in de Tweede Kamer behaalde overwinning en hoopt gij, dat de Indische brigade weldra ook op papier moge verdwijnen, daar zij volgens uwe meening weinig of geen nut kan stichten en zelfs schadelijk is voor de belangen van het leger, waartoe gij behoort. Ik deel noch uw wnnsch, noch uw gevoelen, omdat ik innig overtuigd ben, dat de brigade, wanneer zij op doeltreffende wijze wordt opgericht en aangewend, wel degelijk tot groot heil van het vaderland kan strekken, zonder dat de belangen van het Indische leger er in het minst onder behoeven te lijden. Mijn verlangen is dan ook om de brigade niet meer op papier, maar in de werkelijkheid te doen bestaan, opdat zij kunne die nen tot verhooging van onze weerbaarheid, zoowel in Nederland als in Indië. Bij de vergelijking, die gij maakt tusschen het Engelsche stelsel van legeraanvulling voor de koloniën en het onze, is er eene zaak, die gij over het hoofd ziet, maar die toch van het grootste belang is. Ik geef u toe, dat ons suppletiestelsel in menig opzicht de voorkeur verdient boven de manier der Engelsclien om geheele korpsen uit het moederland of uit andere oorden der wereld naar Indië te zenden. Maar Engeland heeft het onschatbare voorrecht om in eigen boezem eene krachtige reserve te bezitten, waarover het ten allen tijde kan beschikken om hulp te ver- leenen, waar het noodig mocht zijn; dat voorrecht missen wij geheel, en dit is zeer te betreuren. Engeland onderhoudt in zijne Oost-Indische bezittingen een leger, dat even als het onze, voor het grootste gedeelte uit Inlanders bestaat, maar waarvan de kern door Europeesche troepen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 62