60
wordt gevormd, ouder welke zicli bijna geene vreemdelingen bevinden.
Die kern is krachtig genoeg om een eersten stoot te kunnen verdragen
en een tijdlang aan alle gebeurlijkheden het hoofd te kunnen bieden; in
gewone omstandigheden is ons Indische leger' daartoe eveneens in staat,
al kan het Europeesche gedeelte niet zoo zelfstandig en krachtig optreden.
In tijden van nood of spanning echter, wanneer onze hulpmiddelen in
Indië dringend aanvulling of versterking vereischen, zijn wij zoo goed
als machteloos, dan bezit het moederland de gegevens niet om onverwijld
steun te verleenen en het gevaar af te wenden, terwijl Engeland daaren
tegen de handen ruim heeft en dadelijk tot afdoende maatregelen kan
overgaan. Daarin ligt juist het groote verschil tusschen beide stelselswij
hebben hoegenaamd geene reserve en moeten daarom in Indië betrekkelijk
een veel sterker leger bezitten dan de Engelschen, doch daaraan zijn voor
een klein land als het onze groote bezwareu verbonden, en zonder tallooze
vreemdelingen in de gelederen toe te laten, kunnen wij onmogelijk eene
voldoende strijdmacht op de been houden.
Herhaalde malen is Engeland door zijn stelsel uit groote ongelegenheid
gered; ook nu weder is dit het geval geweest met-den oorlog in Zuid-
Afrika. Weinige dagen reeds, nadat in het moederland de tijding der
geleden nederlaag tegen de Zoeloes was ontvangen, werden 8 a 9000
man troepen, 1800 paarden en 3 batterijen ingescheept om de Britsche
strijdkrachten op het oorlogstooneel te versterken en de kolonie Natal
voor ondergang te behoeden.
Wanneer in onze O. I. bezittingen, met name op Java, gebeurde wat
in 1857 in Engelscli-Indië is voorgevallen, dan waren we vermoedelijk
reddeloos verloren. En nu zegge men niet, dat een opstand onder mili
tairen bij ons tot de onmogelijkheden behoort; in 1860 werd te Samarang
een droevig bewijs van het tegendeel gegeven en nog wel door Europeesche
soldaten van het leger. Het waren wel is waar allen vreemdelingen,
die hun plicht verzaakten en met de wapens in de hand het wettig
gezag trachtten omver te werpen, maar juist die omstandigheid is thans
voor ons, meer nog dan vroeger, van zeer bedenkelijken aard en moet
ons tot groote voorzichtigheid aansporen.
Nimmer toch is het aantal vreemdelingen bij het Indische leger zoo
aanzienlijk geweest als in den tegenwoordigen tijd; in vroegere jaren had
het Nederlandsche element steeds verreweg de bovenhand, en zoo behoort
het ookmaar nu maakt het de minderheid uit en loopt het gevaar, bijna
geheel door allerlei vreemd gespuis te worden verdrongen. Die toestand
is zeer zorgelijk en vereischt dringend voorziening. In Britsch-Indië kan