63
het leger to besteden en te waken, dat het niet alleen goed georganiseerd
en voldoende sterk zij, maar dat ook liet gehalte van de Europeesche
kern, waar het voornamelijk op aankomt, zooveel mogelijk verbeterd
worde. Bovendien moeten wij in het moederland steeds eene reserve
beschikbaar hebben, waarmede het Indische leger in buitengewone om
standigheden dadelijk kan worden aangevuld of versterkt; mocht daaraan
vroeger al geene behoefte bestaan hebben, zoo is dit nu wèl het geval.
Gij zegt. Monitor, dat de levensvatbaarheid van zulk een in Nederland
opgericht en voor Indië bestemd troepenkorps fictief en de reserve
zelve voor het Indische leger bovendien onnoodig is, zoolang het suppletie
stelsel goed werkt.
Het zij mij veroorloofd, omtrent het eerste punt geheel met u van
gevoelen te verschillen, op gronden, die ik u aanstonds zal mededeelen.
Aangaande het tweede punt geef ik u toe, dat wanneer men de resul
taten der werving in zijne macht had, eene reserve voor Indië niet
volstrekt noodig zou zijn, ofschoon ik haar bestaan toch in elk geval zeer
wenschelijk blijf achten. Maar de ondervinding van de laatste jaren heeft
bewezen, dat liet suppletiestelsel niet meer goed werkt, want het levert
voor het grootste gedeelte vreemdelingen aan het leger, in stede van
Nederlandsche soldaten. Dit onomstootelijke feit geeft mij recht tot de
gevolgtrekking, dat er wel degelijk eene krachtige reserve aanwezig moet
zijn om in de leemten en gebreken van ons aanvullingstelsel te voorzien.
Nu zult gij mij misschien tegenwerpen, dat men vóór alles moet trachten
dat stelsel te verbeteren, opdat het weder even gunstig werke als voor
heen Men heeft daartoe reeds vele pogingen aangewend, die echter tot
nu toe niet met den gewenschten uitslag werden bekroond. Ik geloof,
dat men daarin ook niet zal slagen, tenzij men tot ingrijpende maatregelen
mocht willen overgaan, waartoe ik in de eerste plaats reken de oprichting-
in het moederland van een nationaal vrijwilligerkorps, dat zoowel bestemd
is om in gevaarvolle tijden voor reserve te dienen, als om eene bron
uit te maken, waaruit het Indische leger zijn kader en zijne beste man
schappen kan putten.
Naar aanleiding van het feit, dat men in 1873, bij gelegenheid van
den Atjehsclien oorlog slechts met moeite en alleen door het toekennen
van een hoog handgeld, 4000 man, waaronder nog bijna vreemdelingen,
voor Indië kon verkrijgen, stelt gij de vraag of het wel mogelijk zou zijn om
in Nederland een korps van 2000 vrijwilligers op te richten en steeds
voltallig t.c houden Ik antwoord daarop met volle overtuigingja. Eeeds
heb ik aangestipt, dat de Atjehsche oorlog bij ons volstrekt niet populair