67
„indien men volstrekt een afzonderlijk korps in Nederland wil oprichten
om het Indische leger te ondersteunen, dan bestemme men daartoe de
Mariniers en breide dat korps uit met behulp der zeemilitie.lk kan
mij met dit denkbeeld zeer goed vereenigen, onder uitdrukkelijk beding
echter, dat het bedoelde korps eene veel grootere mate van zelfstandigheid
en een geheel ander karakter verkrijgt dan het nu bezit. Na inzage te
hebben genomen van de belangrijke, flink geschreven brochure van Markus:
„Waar moeten wij heen?" zoo mede van den „Open brief aan Markus,"
door een Marinier, aarzel ik geen oogenblik langer om mij onder de
geestverwanten dier schrijvers te scharen. Even als zij, ben ik thans
volkomen overtuigd, dat er van het korps Mariniers veel meer partij is
te trekken dan tot nu toe het geval is geweest en dat er in dit schoone
korps vele krachten sluimeren, die men steeds ongebruikt heeft gelaten
het is dan ook zeer geschikt om de kern uit te maken eener op te richten
brigade Nederlandsch-Indische vrijwilligers.
Markus beweert, dat de Mariniers op onze hedendaagsche oorlogschepen
niet meer noodig zijn of althans, dat er maatregelen kunnen worden ge
nomen, waardoor men spoedig en zonder bezwaar tot dien toestand kan
geraken. Hij wil de matrozen, even als nu reeds op de instructie-vaartuigen
geschiedt, eene andere opleiding geven, die hen meer tot militairen vormt
en hen daardoor van zelf geschikt maakt om in al de diensten, die tot
nu toe gewoonlijk of zelfs uitsluitend aan de Mariniers worden opgedragen,
te voorzien. Markus wenscht dat korps liefst volkomen van de Marine
af te scheiden, en alleen wanneer de laatste Marinier van do vloot is
verdwenen, verwacht hij een beteren stand van zaken, die tot den bloei,
de krachtige ontwikkeling en tot eene schoone toekomst van het korps
kan leiden.
Ik acht mij niet bevoegd om te oordeelen of de door Markus voorge
stelde totale afscheiding kan geschieden, zonder de belangen der Marine
te schadenhet is eene quaestie, die alleen door deskundigen, na een
grondig onderzoek kan worden uitgemaakt. Blijkt het, dat de Mariniers
vooralsnog op de schepen onmisbaar zijn, dan zou men het korps in twee
gedeelten kunnen splitsen, zooals Markus trouwens ook aangeeft. Het
eene deel kon dan ter beschikking van de Marine blijven, terwijl het
andere een zelfstandig korps, bestaande uit infanterie, artillerie en genietroe
pen, zou kunnen vormen, met bestemming om zoowel in Nederland als
in de koloniën dienst te doen.
Ik geloof stellig, dat eene uitbreiding en reorganisatie van het korps
Mariniers liet beste middel zou zijn om op de eenvoudigste, spoedigste