- 70
Ik herhaal hier nogmaals, wat ik reeds bij verschillende andere gele
genheden heb gezegd: „de brigade Nederlandsche vrijwilligers mag in
Indië geen geprivilegieerd korps uitmaken, maar moet volkomen in de
zelfde lasten en voorrechten deelen als het Indische leger".
Had ik met de oprichting der brigade aanvankelijk alleen een Indisch
belang op het oog, thans reken ik het bestaan van dat korps ook voor
Nederland van groot gewicht, zooals bij de diseussiën over mijne voor
dracht in de Yereeniging ter beoefening der krijgswetenschap door den
heer Rooseboom, kapitein van den Generalen staf, is aangetoond, doch
waarover ik hier in geene nadere bijzonderheden zal treden. Nu de bri
gade niet meer uitsluitend voor Indië behoeft te dienen, komt mij hare
tegenwoordige benaming minder juist voor; men zou haar een anderen
naam kunnen geven, die beter hare dubbele bestemming aangaf, bijv.
„Nederlandsch-Indische brigade", gelijk ik haar reeds aan het hoofd
van dit opstel heb betiteld.
En hiermede, Monitorwensch ik mijn contra-betoog te besluiten. In
dien er al verschil van gevoelen tusschen ons bestaat over het nut en de
practischo werking der brigade, zoo zijn wij het toch in hoofdzaak met
elkander eens, dat er afdoende maatregelen behooren te worden genomen
tot verbetering en versterking van onze levende strijdkrachten in Indië. Moge
het spoedig daartoe komenAan mijne kameraden van het Indische leger
mijn groet! Aan u in het bijzonder de betuiging mijner achting en
sympathie
Gr. F. W. Bokel.
's Haue, 26 Maart 1879.
der Tweede Kamer van den 20 November 1878, bij gelegenheid der diseussiën over de
Indische begrooting.
Uit dc diseussiën der op 5 Februari van dit jaar gehouden bijeenkomst van de
Yereeniging tot beoefening van de krijgswetenschap te 's Hage zult gij zien, dat men
het ten slotte bijna algemeen eens was, dat de brigade in Nederland moest geplaatst
worden en steeds beschikbaar blijven om in buitengewone gevallen naar Indië te wor
den gezonden. Wil zulk 'een korps levensvatbaarheid hebben, bloeien en aan zijne
bestemming beantwoorden, dan moet het in Nederland verblijf houden, en anders krijgt
men er geene vrijwilligers voor, teu minste geene Nederlandsche. Die menschen wil
len niet zoo lang achter elkander in Indië dienen, zij willen in het land blijven, waar
zij het in de meeste opzichten zeer goed hebben, en slechts bij uitzondering of voor
korten tijd naar de koloniën gaan, even als dit met de Mariniers plaats heeft.
Zelfs de Luitenant-Kolonel der Genie Van Zuijlen, die aan de diseussiën deelnam
en zich aanvankelijk een tegenstander verklaarde van het denkbeeld om de Indische
reserve in Nederland te plaatsen, veranderde gaandeweg van gevoelen en erkende ten
slotte, dat hij zich met mijne zienswijze vereenigde.
Op de bijeenkomst waren vele officieren van het Indische leger tegenwoordig en
onder hen ook de Generaal-Majoor K. L. Pfeiffer die echter geene oppositie lieten blijken.
B.