93 Willemsorde, de medaille voor den oorlog op Java, en het Metalen Kruis, reeds jaren droeg voor dat gij geboren wordt, zij kan, zoo als zij door U is toegepast, moeilijk eenig ander nut stichten, dan het doen toenemen van den geest van betweterij, welke zich, zeer ten nadeele der krijgstucht, al meer en meer verpreidt." Ik heb den heer Borel dus eenvoudig onder het oog gebracht, dat de man, die, toen hij geboren werd, reeds eene eervolle militaire loopbaan achter zich had, aanspraak mocht maken op eene bescheidene critiek, die afkeurt wanneer zij meent daartoe het recht te hebben, maar ook lof' vermeldt, waar lof verdiend is; zich niet uitput door zoeken naar fouten en zich vooral wacht voor den hatelijken, minachtenden toon, dien de heer Borel tegenover den Generaal Van Swieten heeft aangenomen. Ook hier doe ik de vraag, wat zou 07 wel zeggen, wanneer ik op die wijze was te werk gegaan. Allerkoddigst is de misvatting van G7, daar waar hij zegt, dat men mij telkens als 't ware wanhopig hoort uitroepen „maar men zag niets van den kraton dan de hooge wallen, met bamboe doeri beplant, daarbij zeer goed wetende, dat de kraton niets anders was dan eene door hooge wal len ingesloten ruimte met een paar muren daarin." Had 67 mijne brie ven met eenige aandacht gelezen, dan zou hij, al heeft de zetter ook eenige aanhalingsteekens vergeten, bemerkt hebben, dat hetgeen door mij van de omwalling van den kraton gezegd wordt, niet oorspronkelijk is. Ik herhaalde alleen, en dat niet zonder eenige ironie,* 't geen men den heer Borel telkens als 't ware wanhopig hoort uitroepen, om het mindere effect van het vuur der vestingartillerie te verklaren. 67 had dat kun nen weten, wanneer hij voor het boek van den heer Borel eenige guldens had overgehad. De firma Bruining te Batavia heeft het sedert maanden geannonceerd. Krijgt hij 't boek, voor 't welk hij den handschoen op neemt, zonder er inzage van te hebben genomen, dan zal hij lezen Eerst„Hooge en geweldige zware bamboe doerie struiken beschermden en verborgen de beide grachtsboordèn en de borstwering, waarvan ner gens een spoor te zien was." En verder: „Ongelukkigerwijze was er door de hooge zware heggen van bamboe doerie, die den geheelen kraton omringden, geen spoor van eenige borstwering, het zij van aar de of van steen te zien, terwijl ook het beloop der faces niet behoorlijk nategaan was." Vervolgens: „Eene dichte levende gordijn van hooge doornplanten onttrok 's vijands hoofdversterking volkomen aan eiken nieuwsgierigen blik van buiten; zelfs met behulp der beste kijkers kon geen lichtstraal

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 96