DI cm UN HET WAPEN DER INFANTERIE. Een inspecteur bij het wapen der Infanterie beeft liet Nederland- sche leger reeds sedert vele jaren. Die betrekking dagteekent in het moederland althans niet later dan sedert het jaar 1850. In het Ko ninklijk besluit van den 21 November van dat jaar (a), van welk be sluit de voorafgaande overwegingen eigenaardig onder anderen aldus gesteld waren: „willende de taktische bruikbaarheid van het wapen der infanterie verhoogen en de goede opleiding van het kader on derofficieren en korporaals (waarom ook niet dat der officieren meer verzekeren"in dat Koninklijk besluit lezen wij in de artikelen 4 en 5, dat er in Nederland zal zijn een inspecteur van het wapen der Infanterie, die den rang zal kunnen hebben van luitenant-gene raal, en verder, dat aan dezen zal zijn toegevoegd een majoor der Infanterie. Sedert minstens circa 29 jaren heeft dus het Nederland- sche leger bij het hoofdwapen een generaal-officier als inspecteur. De omstandigheid nu, dat men gedurende dat tijdvak er nimmer toe is overgegaan, die inspecteursbetrekking af te schaffendat er dus onder de zeer vele Ministers van Oorlog, die elkander in dat tijdvak opvolgden, niet één geweest is, die van de noodzakelijkheid dier be- betrekking niet doordrongen is geweest; het feit voorts, dat de aan vankelijk in het jaar 1851 (b) voor dien generaal-officier vastgestel de instructie een paar geringe wijzigingen niet medegerekend in al dien tijd als het ware onveranderd is geblevendit alles zijn bewijzen te over, dat thans niet meer mag worden getwjjfeld aan het nut en de noodzakelijkheid om in Nederland aan het hootd der Infanterie een generaal-inspecteur te hebben. 15 (a) Recueil Militair, 1850, blz. 311. (b) Recueil Militair, 1851, blz. 84 en volgende.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 228