414
1842 door de af-en optredende directiëu aan Z. M. den Koning
aangeboden rekest, houdende:
le eene zuivering van den blaam, geworpen op de oude directie,
die trouwens slechts kort aan het beheer was geweest, en op alle
vroegere direction;
2° het bewijsdat de oude directie geheel onschuldig was aan het
invoeren der nieuwe bepalingen, ten minste wat betreft het vermin
deren der pensioenen en gratificatiënen
3° een betoog, dat laatstbedoelde maatregelen bij de invoering
eener verhoogde contributie en het kwijtschelden der bestaande
schulden geheel onnoodig waren.
Wat het eerste punt betreft, beriepen zij zich op de belemme
rende bepalingen van het oude reglement en op den weinigen steun,
dien zij van de Indische regeering hadden ondervonden, die steeds
op hare voorstellen afwijzend had beschikt.
Ten bewijze van het tweede voerden zij aan, dat zij tengevolge
eener in 1837 ontvangen opdracht een concept-nieuw reglement had
den aangebodendat zij daarin hadden voorgesteld, de gewone contri
butie voor gehuwden te stellen op 8% en voor ongehuwden op
4°/0en dat zij er dit was de hoofdzaak op gewezen hadden,
dat eene vermindering der pensioenen onbillijk en onuitvoerbaar zou
zijn; dat dit concept echter, naar de zienswijze van het Militair
Departement, niet voldeed aan het verlangen van het Opperbestuur;
dat daarom eene speciale commissie werd benoemd, met last een
nieuw reglement samen te stellenen dat tengevolge van dien arbeid
was gevallen het besluit van 5 Oct. 1841.Wat het laatste punt
betreft, toonden zij aan, dat de toestand door de kwijtschel
ding der bestaande schuld en door de nieuw ingevoerde ver
hoogde contributie zeer ten gunste was veranderdterwijl de
raming der ontvangsten en uitgaven over 1842 reeds op een
batig saldo van ongeveer f 140,000 wees.
Dit rekest, benevens de bijna gelijktijdig aangeboden rekesten
van een tal van gehuwde belanghebbenden, had een gunstig gevolg
reeds bij Koninklijk besluit van 2 Nov. 1842, No 6 werd
toch bepaald
Alg. Ord. 1843, No 5.