DE VOEDING NED.-INDISCHEN MILITAIR. Nadat reeds vroeger door mij getracht was, na te gaan in hoeverre de voeding van den Nederlandschen soldaat aan de eischen der practische voedingsleer voldeed, won ook nu in Indië het denkbeeld meer en meer veld bij mij, of dit wel het geval was met de voeding zoowel van den Europeeschen als Inlandschen soldaat. Te meer nog, omdat het mij vreemd voorkwam, dat de voeding' van beiden zoo veel verschilde, en toch vooral te velde de soldaat, als soldaat beschouwd en van beiden gelijke arbeid vereischt wordt. Dat deze beschouwing van gouvernementswege uitgaat, is zeker, doch dat lang niet ieder het daarmede eens is, getuige mijne ver zekering, dat mij dikwijls bij een werk, hetgeen onmiddelijke krachts inspanning vorderde, gelast werd: „neem maar zooveel mogelijk Europeanen". Een dergelijk werk schijnt men dus den Inlander minder toe te vertrouwen, hetgeen toch niet aan zwakte kan liggen, daar onze inboorlingen voor het grootste gedeelte goed gebouwd zijn, en verder de groote hoeveelheid arbeid, door hen bij pikelen verricht, als bewijs kan dienen. Ik zal trachten de oorzaak hiervan op te sporen, en hoewel het mijn doel niet is, eene zuiver wetenschappelijke beschouwing te leveren, zal het toch noodig zijn, enkele zaken op te helderen, vooral tot nader begrip der later voorkomende getallen. Vooreerst moeten we de vraag beantwoorden: waarvoor dient het voedsel voor den mensch, en hiervan zullen wij de beide hoofdzaken opgeven I. Voor onderhoud van het individu. II. Voor de levering van arbeid. VAN DEN

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1879 | | pagina 476