53
Toen Dipo Negoro in 1825 de vaan des opstands ontrolde en dweepzieke
priesters den heiligen oorlog tegen ons predikten, was Java grootendeels
van troepen ontbloot en stonden de zaken voor ons een tijdlang zeer
bedenkelijk. Wij zouden thans ongeveer in denzelfden toestand verkeeren,
wanneer onverwachts op nieuw een ernstige opstand op .lava losbarstte;
in verhouding tot de getalsterkte der bevolking, die sedert 1825 wellicht
verdriedubbeld is, hebben wij daar even weinig mobiele troepen beschik
baar als ruim eene halve eeuw geleden. Atjeh houdt nog altijd het grootste
en beste gedeelte van het Indische leger vasten dit kan nog vele jaren
zoo voortduren. In 1826 was de krachtige hulp van het moederland
noodig om Java niet te verliezen; wij hadden toen gelukkig nog de
middelen 0111 in korten tijd een aanzienlijk getal goed geoefende soldaten,
allen Nederlandsche vrijwilligers, bij elkander te krijgen. Thans zou dat
oneindig meer tijd en moeite kosten, want wij zijn in Nederland op het
verleenen van spoedige en afdoende hulp aan de koloniënbij plotseling
opkomend gevaar, niet meer ingericht.
Nadat men in 1826 te vergeefs getracht had, langs den gewonen weg
der werving het verlangde aantal militairen voor het Indische leger te
verkrijgen, was men gedwongen zijne toevlucht te nemen tot den maat
regel, die aanvankelijk door de Ministers van Oorlog en Marine voor
ondoenlijk was verklaard, namelijk het samenstellen en uitzenden van een
expeditionair korpsbestaande uit infanterie, cavalerie en artillerie. Men
kreeg nu binnen 2 maanden 3000 man met nog eene sterke reserve beschik
baar; wel een bewijs, dat het bedoelde middel, in geval van nood, zeer
gunstige uitkomsten oplevert.
Het laat zich ook gemakkelijk begrijpen, dat de meeste personen, zoo
militairen als burgers, veel eerder genegen zijn om voor een niet te lan
gen tijd deel uit te maken van een afzonderlijk korps, dat in Indië eene
bepaalde bestemming heeft, dan om zich voor 6 jaren te Harderwijk
op de gewone wijze voor de koloniale dienst te verbinden.
Ik zal mij niet verdiepen in de vele redenendie er toe geleid hebben
dat de Nederlandsche afdeeling tijdens haar verblijf van 18271829 op Java
zulke zware verliezen leed en zoo weinig voldeed aan de hooge verwach
tingen, welke men er van gekoesterd had. Men mag veilig aannemen,
dat de destijds genomen maatregelen in de meeste opzichten zeer ge
brekkig en ondoeltreffend zijn geweest. Tallooze klippen echter, waarop
men toen verzeild is, zou men thans kunnen vermijdenen daarom
houd ik mij overtuigd, dat wanneer nu op nieuw een dergelijke maat
regel werd beproefd, men beter en zelfs boven verwachting zou sla-