108 kan blijven beschikken; anders kunnen zij niet .dienen tot aanvulling van liet incompleet bij liet Indische leger. Het aantal adjudanten-onderofficier, dienstdoende officieren heeft thans een maximum bereikt, dat in hot be lang van het leger niet meer overschreden mag worden. Moge dat aan tal spoedig verminderen. De aanvulling van het Nederlandsche element in het Indische leger ging nog steeds met groote moeilijkheden gepaard. Op 1 Januari 1879 bestond 491 °/0 der Europeescho mindere militairen uit vreemdelingen Gelukkig, dat de Regeering zelve erkent, „dat het dringend noodig is, dat krachtige maatregelen worden genomen om het evenwicht to herstel len tusschen de sterkte der verschillende elementen in het leger." Wanneer er evenwicht zal zijn, hooren we echter niet! Het vraagstuk dor bevor dering van de werving van Nederlanders voor het Indische leger is zeer moei lijk. Of nu zoo als de Regeering meent „alleen overleg tusschen de De partementen van Koloniën en van Oorlog in dit opzicht tot eene gewenschte oplossing kan leiden," en de benoemde „Commissie voor de staatsrechte lijke verhouding tusschen de Neder landsche en Indische legers" de vraag zal hunnen oplossen „op welke wijze hot best in de behoefte aan Neder- landsche soldaten voor het Indische leger zal zijn te voorzien", meenon we uit antecedenten, en ook uit die van de in 1873 benoemde „Indische Brigade- commissie" waarvan Generaal Weitzel ook president was te .mogen betwijfelen. Wat men overigens onder de staatsrechtelijke verhouding hebbe te verstaan, zegt het verslag niet. De uitdrukking klinkt overigens goed; „administratieve verhouding" ware wellicht beter. De bijlage C geeft een gedetailleerd overzicht betreffende de aanvulling van het kader. Over de kwaliteit van het kader, dat vooral bij de Infanterie slecht is, werd geen woord gerept. Met opzet? Een der middelen om het verloren evenwicht tusschen het Nederlandsch en het vreemdeneslement bij de aanvulling van het Indische leger te herstellen, noemt de Regeering zeer naief „inkrimping der tegenwoordige legerforma- tie en daarmede gepaard gaande vermindering der legersterkte"! Wel zeker, dat begrijpt iedereen, en daaraan wijdt de Regeering dan ook voortdurend hare aandachtof elke formatieinkrimping echter oordeelkundig waszal geen officier durven zeggen. Waartoe overijlde vermindering van troepen aanleiding kan geven, heeft do geschiedenis van Atjeh bewezen. Yreemd is het, dat sommige detachementen bestaan die niet eens op de begrooting voorkomen, zoo als b. v. dat van Sipoholon. Kan zoo iets een duidelijk beeld geven van de ware legerformatie? Detachementenzoo als die van Palimanang en Bezoeki} welke reeds in 1874 opgeheven hadden moeten

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 116