110
militair gedeelte van dit verslag, dat die meening eeno dwaling is, omdat
„bij het Instructiebataillon te Kampen van Januari 1851 tot 1 Januari 1876
werden opgenomen 9123 volontairs, waaruit 177 officieren, 1278 onder
officieren en 7570 korporaals werden gevormd." Doch dat zoodanige
wijsheid geene rekening weet te houden met de toestanden in het
Indische leger, bewijst het voornemen der Kegeering, die het raadzaam
schijnt te achten om, „behoudens doeltreffende overgangsbepalingen, in
de toekomst de opleiding van officieren in Indië slechts tot de vreemde
lingen te beperken, vermits toch de ondervinding geleerd heeft, dat
de meeste Nederlandersdie in Indië tot officier bevorderd worden, liunno
militaire loopbaan hier te lande Nederlandaanvingen, èn dus ook
wel hier te lande tot den officiersrang hadden kunnen worden opgeleid".
Prachtig vooruitzicht voor onzIndo-Nederlanders, die hunne militaire loop
baan niet in Nederlandmaar in Indië aanvingen en dus niet in Nederland
tot den officiersrang hadden kunnen worden opgeleid! Zij zullen dus
„in de toekomst" volgens hot slecht geredigeerde gedeelte van 't verslag
den officiersrang niet meer kunnen behalen, of ze moesten onder dc
vreemdelingen worden begrepen, die nu hoven hen gesteld worden.
Wij vragen of het billijkheidsgevoel bij don* steller van het militair
gedeelte van dit verslag op hol is gegaan. Yan het optimisme om,
terwijl de Akademie te Breda van de 200 voor Indië te plaatsen lcadetten,
er niet meer dan 85 telt, en de vierjarige cursus sedert 1877 bestaat,
op dit oogenblik reeds te spreken van haar productief vermogen in de
toekomst, als vóór 1869, zwijgen we. Maar we vragen of het oirbaar
moet worden geacht om, terwijl alle pogingen in het werk worden gesteld,
den toevoer van vreemdelingen in ons leger te verminderen, te trachten
„in Indië jaarlijks ongeveer 25 officieren der Infanterie en der Adminis
tratie te verkrijgen"; dat zijn dus p. m. 25 vreemdelingen en de rest in
Nederland te nemen. We vragen of de Indo-Nederlanders niet zóó veel
burgerschapsrechten hebben, dat ze wel is waar niet gelijk gesteld
kunnen worden met de stoere zonen uit het Hoorden, maar dan toch
minstens met zoo volo vreemdelingen, die bij ons gastvrijheid komen zoeken.
We vragen of dergelijk plan hoe dwaas en onstaatkundig overigens niet
moot doelen op eene inkrimping der middelen om in Indië den officiersrang te
kunnen behalen. Wij vragen, gezwegen van het optimisme van zoo
evenof de tijd nu reeds daar isom de instellingen voor militair
onderwijs in Indië op te heffen of op kleiner schaal te brengenterwijl
het tekort aan luitenants over de verschillende wapens en diensten
op 1 Januari 1. 1. nog p. m. 190 bedroog, en de aan vuil ingsstof,