119
den Javaschen oorlog (1825—1830) 1e dien aanzien had geleerd, den
Indisehen legerkommandant minder ondergeschikt te maken aan den
Gouverneur-Generaal. De toenmalige Minister van Koloniën een andere
civiele autoriteit, die hoven don Gouverneur-Generaal staat beantwoordde
die nota met zekere geringschatting, door te zeggen, dat de heer Storm zijne
theoriën had ontleend aan het oordeel van militaire schrijvers. Dat oor
deel had blijkbaar in de schatting van dien minister niet zoo veel waarde
als hetgeen hij over deze aangelegenheid in de retroacten van zijn archief
had gevonden! Maar Napoléon I zeide in het 8° deel zijner „Memoires
zoo kernachtig„Les généraux sont guides par leur propre experience
ou par leur génie. La tacticjuo, les evolutions, la science de 1 ingenieur
et de l'artilleur peuvent s'apprendre dans les traités, a peu prés coimne
la géométrie, mais la connaissance des hautes parties de la guerre ne
s'acquiert que par l'expérience et par l'etude de l'histoire des guerres et
des batailles des grands capitaines".
Het hoofdbeginsel voor eene instructie van den Legerkommandant moet
zijn, dat hij verantwoordelijk wordt gesteld voor den goeden gang van
zaken in alle takken van de militaire dienst en voor den goeden toestand
van het leger. Maar dan moet hem meer macht worden gegeven dan tot
dusver het geval is. Dan moot zijne verantwoordelijkheid niet worden
belemmerd door eene passieve gehoorzaamheid aan den Gouverneur-Ge
neraal, wanneer deze zelf geen militair is ofals zoodanighot Indische
leger niet kent. Anders is de Legerkommandant nooit in den volsten
zin des woords kommandant van het leger. Wordt hierdoor eenigszins
te kort gedaan aan de waardigheid van den Gouverneur-Generaal? Vol
strekt niet. De Legerkommandant blijft hem verantwoordelijkbehoudens
het ééne geval, dat we reeds aanroerden. Waarom het Regeeringsre-
glement den Legerkommandant zoo weinig macht heeft gegeven, kan geen
raadsel zijn. Bij onze regeering geldt het in alles arma cedent toga!
Welke ideëen de toga b. v. over het stelsel van defensie van Indië
tegen een buitenlandschen vijand heeft, moge o. m. blijken uit de Sep-
tember-aflevering van den jaargang 1879 van het „Tijdschrift voor Ned.-
Indié." Daarin lezen we, naar aanleiding van eene beschouwing des
Heeren De Waals „Indische financiën", deel III, de volgende curieuse
stelling: „Wij behoeven echter over dit punt niet breeder uit te wijden,
omdat wij de onderstelling van aanvallen van wege Europeesche mede
dingers voor eene ongerijmdheid houden. De „buitenlandsche vijand
moest al lang in Indo-Nedcrlandsche vertoogen uitgediend hebben. Hij
behoort tot de oude „mithen" der koloniale politiek. Hij kan gerust als