122
zakelijk worden deze beheerscht door de wijze, waarop zij gewapend is.
Blijft hare bewapening, zoo als die thans is, dan is de Cavalerie een kostbaar
wapen van zeer beperkt nut. Is die daarentegen goed zoo als de des
kundigen hebben verlangd dan kan de Cavalerie ook op Indische terrein
en, tegen een Inlandscben en Europeeschen vijand, haar of-- en defensief ver
mogen ten tooii spreiden. In die bewapening, en daardoor in de verandering
van taktiek en veehtwijze, ligt de toekomst der Indische Cavalerie.
In Indie moet slechts eene soort Cavalerie zijn, die op dezelfde wijze
geoefend, uitgerust en gebruikt wordt. Verscheidenheid is in dit opzicht
doelloos en schadelijk, zoo niet kostbaar. Opheffing der Cavaleria-schut
terij en van de Cavalerie der legioenen en dor harisan is dus gewenscht.
Een nuttig gebruik van deze korpsen of van bereden politieagenten in den
oorlog is niet denkbaar; ze doen dan zelfs veel kwaad. De lijfwachten
dragonders zijn voor parade en de djajang-sekar bestaan niet meer; zo
blijven hier dus buiten beschouwing.
Niet alleen bij de sterktebepaling der Cavalerie moet de defensie tegen
een buitenlandschen vijand hare rechten doen gelden, ook bij do regeling-
van het militair onderwijs behoort ze dat te doen. Dat onderwijs staat
in verband met de eischen van aanvulling van het Indisch officierskorps
uit Nederland. Het is immers de plicht van iederen Minister van Ko
loniën dat het Indische leger in de gelegenheid worde gesteld om in
zake de aanvulling en vorming zijner strijdkrachten zooveel mogelijk uit
eigen boezem te putten? Aanvulling uit Nederland kan in oorlogstijd
teleurstelling baren. En bovendien blijft dit stelsel gebrekkigomdat
in dit opzicht gerekend moet worden op de hulp van den Minister van
Oorlogdie eerstens geheel onafhankelijk is van den Minister van Ko
loniën en slechts de verantwoordelijkheid draagt voor de verdedigbaarheid
van Nederland. De belangen van Indië zijn niet altijd die van Nederland.
Dit steeds goed te doen uitkomen, behoort tot de plichten van den
Indischen Generalen staf. Doch deze schijnt teringlijder te moeten worden.
Waarom moest dit zoo worden? Was het der Regeering dan geen ernst
met de oprichting van den in 1873 door den Atjehschen oorlog haar af
gedwongen Generalen staf? En wanneer we dan aan Atjeli dien staf te
danken hebben, waarom moest dan zijne bekrompen formatie een
beletsel zijn voor het gebruik van den staf in de allereerste plaats op
het oorlogsterrein van Atjeh? Eene Krijgsschool in Indië mppht niet tot
stand komenomdat men „op den duur" in een tropisch klimaat minder goed
kan studceren. De papieren Stafschool moest verdwijnen, nadat men na
drie jaren tobben tot de gewichtige ontdekking was gekomen, „dat de