139 met het leger en de regeering kan verkregen worden. Soerabaja, Onrust of andere plaatsen in Oost- en West Java zijn daartoe onge schikt wijl de gemeenschap van deze met het hoofdleger te gemak kelijk kan verbroken worden. In Midden Java is de eenige haven welke geschikt is tot versterkte haven te worden ingericht, die van Tjilatjap. Deze plaats moet dan ook de eenige versterkte oorlogs haven wezendie wij bezittenwant al moge het voor de Marine voordeelig zijn, ook nog op de noordkust te beschikken over eene haven, die als wijkplaats en kolendepöt kan dienen, ons reeds te zwak leger heeft geene manschappenom de voor zulk eene haven noodige versterkingen te bezetten. Konden we over voldoende geld middelen beschikken, om naast een voldoend sterk en behoorlijk georganiseerd leger eene vloot van eenige beteekenis en eene of meer versterkte oorlogshavens te bouwenen over genoeg manschappen om die oorlogshavens te bezetten, ja! dan waren die havens op de noordkust gewenscht. Yan daaruit de vijandelijke vloot bedreigende, zouden wij dan haar dwingen, bedoelde haven of havens te blokkeeren, hare transportschepen te convoieerenen hare basis te dekken. Maar juist het noodige geld en het vereischte aantal manschappen ontbreken daartoe, en zullen daartoe altijd ontbreken, zoolang zuinigheid bij de regeling der defensie moet worden betracht. Als inleiding tot onze beschouwingen over de wijze, waarop men Midden Java zou kunnen verdedigen, zij het ons vergund, eene korte mili- tair-geographische beschrijving vau dat gedeelte van het eiland te geven. De noordkust van Java tusschen Tjirebon en Djapara is bijna geheel vlak alleen tusschen Batang en Weleri strekt zich de heuvel achtige voet van den Goenong Prahoe tot aan het strand uit. In de residentie Djapara nadert het -Moeriagebergte tot dicht aan zee, terwijl op de vlakke kust der residentie Rembang alleen de vul kanische bergrug Lasem in zee vooruitspringt. Op het beschouwde gedeelte der kust vindt men geene havenwaar de schepenaan den wal gemeerd, kunnen lossen en laden, maar wel reeden, waar zijtengevolge van de zachte helling van het onderzeesche strand, op een 2000 a 3000 M. uit den wal ten anker moeten komen. Het lossen en laden geschiedt dan ook met behulp van sloepen en laad- prauwen, die als gemeenschapsmiddel tusschen de kust en de reede

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 147