clers verdween. Daarentegen breidden zich de koloniën der Engel- schen, onder Clive en Hastings, meer en meer uit. De staatscom missie, in 1791 naar Indië gezonden om den toestand der Compag nie te onderzoeken en de noodige verbeteringen in te voeren, bracht geene verbetering in de administratie, maar verhoogde de belastingen, verminderde de troepenmacht en besnoeide het reeds door den achteruitgang der zeemacht zoo verminderde defensiewezen. De kolonie hield daardoor weldra op, zoo te land als te water, in weer baren staat te verkeeren, en weldra maakten de Engelsclien daarvan gebruik, om ons verschillende bezittingen te ontnemen. Toen Daendels in den aanvang van 1808 het bestuur aanvaardde, was er geene Nederlandsche marine meerde laatste schepen waren in 1806 en 1S07 door de Engelschen vernield. Yoor het eerst deed zich dus nu het vraagstuk voor, hoe de koloniën konden worden ver dedigd, alleen steunende op de landmacht. In de maatregelen tot die verdediging kon alle vertraging noodlottig zijn; want de onder vinding van de laatste jaren had voldoende bewezen, dat de Engel schen gaarne ook Java zouden aanvallen; reeds in 1801 hadden zij, ofschoon vruchteloos, de reede van Batavia gedurende drie maanden geblokkeerd. Eenige jaren voor de komst van Daendelsals wij ons niet ver gissen in 1804, had men reeds middelen beraamd en gedeeltelijk uitgevoerd om het verdedigingsvermogen der hoofdplaatsen te ver beteren; in 't algemeen was echter weinig gedaan. De muur, welke de stad Batavia omgaf, en de forten aan de landzijde waren alleen bruikbaar ter verdediging der plaats tegen een Inlandschen vijand deze forten waren in zeer vervallen toestand bovendien, evenals de batterijen tot bewaking der riviermonden. Yan het kasteel, eertijds bestemd tot bescherming der factorij en handelspakhuizen, bestonden alleen nog de bastions en de gebouwen, welke laatsten voor magazij nen dienden. Daendels veroordeelde deze oude defensiewerken ge heel en deed in 1809 de stadswallen slechten. De waarschijnlijke reden hiervan moet worden gezocht in de te groote uitgestrektheid van de werken naar verhouding der beschikbare troepensterkte en in de toenemende ongezondheid der stad zelve. Te Samarang vond men nog den verdedigbaren ringmuur, doch

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 14