- 165
Daar de vesting Willem I nog eene plaats inneemt in
de rij der versterkingen van den eersten rang, kan het mogelijk
zijn, dat ons leger in tijd van oorlog bij die vesting opgesteld
wordt. Wij willen daarom nagaan, welke taak de Cavalerie voor
dat geval te vervullen lieeft, ten einde aan te toonen, dat ook bij
zulk eene opstelling ons leger wel over te weinig, maar niet over
te veel Cavalerie beschikt.
Is het leger bij Willem 1 opgesteld, dan zal de taak der Cavalerie,
voor zoover zij bij Samarang optreden, en het acces Samarang
Bodja Bedjen Tjandiroto verkennen moet, van denzelfden omvang
zijn, als voor het geval, dat het leger in Kadoe is samengetrokken.
Bestemmen wij dientengevolge tot het vervullen van die taak
lf eskadron, en dus dezelfde macht, die wij vroeger daartoe noo-
dig achten, en rekenen wij verder op één peloton Cavalerie voor
de dienst bij het hoofdkwartier, dan blijven, daar slechts 3| eska
dron voor de verdediging van Midden Java beschikbaar zijn, nog
li eskadron over. Deze geringe macht moet nu gedurende den
opmarsch van den vijand langs den weg Samarang Baiven de streek
oostwaarts van dien weg, en het acces Bodja Soemowono verkennen,
en wanneer de vijand Bawen nadert, niet alleen de verkenningsdienst
in het front van het leger verrichten, maar tevens tegen omtrek
kingen langs Tjandi Doekoe en Banjoe Koening waken.
Zelfs oningewijden op het gebied der krijgskunde zullen begrijpen,
dat die taak voor 1-i eskadron bovenmate zwaar is. Wij hopen
dan ook, dat wij in het voorgaande hebben aangetoond, dat met het
oog op een oorlog met een Europeeschen vijand eene uitbreiding der
formatie van de Nederlandsch-Indische Cavalerie wenschelijk is, en
dat de tegenwoordige sterkte van dat wapen een uiterst minimum
moet geacht worden, wanneer wij willen voorkomen, dat ons leger
bij zulk een oorlog hardhoorende en bijziende, en dus ongeschikt,
zal zijn om zelfs datgene te volbrengen, waartoe het anders, zijne
sterkte in aanmerking genomen, in staat zou wezen.
(Slot volgt.)