iff
is tussclien 1849 en 1853 gebouwd, op grond der beslissing van deü
Gouverneur-Generaal JRochussenzooals wij boven hebben vermeld.
Uit een en ander blijkt al voldoende, dat de Heer Weitzel bij
zijne mededeeliugen geen vertrouwbare gids is. Op blz. 38 vinden
wij de opmerking, dat „de geschiedenis der defensie van Batavia
die in vele opzichten overeenstemt met die van geheel Javawel
ten bewijs mag gelden van het nadeel, voortvloeiende uit de omstandig
heid, dat het beleid onzer Indische krijgszaken niet aan dezelfde
handen is toevertrouwd, waarin de Nederlandsche rusten". Want,
zegt de Heer Weitzel verder„over een aantal belangrijke onderwerpen,
met de verdediging van Indië in verband staande, zijn riemen papier
volgeschreven, en nog zijn zij onbeslistmaar dan is er een nieuwe
Kommandant van het leger opgetreden, dan een nieuwe Gouverneur-
Generaal, en dan een nieuwe Minister van Koloniën; ieder hunner
heeft zijne eigene zienswijze of althans, voor zooveel de beide laatsten
betreft, zijne eigene bezwaren, en de projecten reizen heen en weder
tusschen 's Hage en Bataviaer wordt telkens in gewijzigd en ver
anderd, en als men meent gereed te zijn, dan ontdekt men, dat na
verloop van zooveel jaren de omstandigheden, waarop die projecten
rustten, niet meer aanwezig zijn. Had nu de Minister van Oorlog
te beslissen, dan was er ten minste een einde aan al die aarzelingen
van Gouverneurs-Generaal cn Ministers van Koloniën, autoriteiten,
die in deze met eene zware verantwoordelijkheid zijn belast, zonder
vaak de vereischte kennis van zaken te bezitten; dan was er ten
minste slechts één persoon, wiens aftreden op dat alles van invloed
kon zijn; en dan nog bleven er in zijne bureaux, waar geene zoo
gestadige afwisseling van personen plaats heeft als in de Indische
traditiën en gevestigde begrippen heerschen, die veel kans zouden
hebben, door een volgend Minister te worden gedeeld".
't Mocht wat! zouden wij geneigd zijn uit te roepen. Toen de
Heer Weitzel het vorenstaande in 1866 schreef, was het toch ook
al de adat, dat men om 't andere jaar een nieuwen Minister van
Oorlog kreeg. En na 1866 ging de verwisseling van oorlogsministers
nog veel sneller; meermalen had men er twee per jaar. De op
zich zelf, zeker ook voor Indiëwenschelijke stabiliteit in oorlogszaken
zou dus op de aangegeven wijze stellig niet winnende ondervinding,
12