203
de Indische officieren met de Hollandsche waterlinie te maken?""
werd mij onlaDgs gevraagd. Zoolang de Indische en Nederlandsche
legers geheel gescheiden zijn, behoeven zij er niet gedetailleerd
in rondgeleid te worden, maar het verdient aanbeveling, dat zij het
verdedigingsstelsel dier linie gedetailleerd leeren kennen en waar-
deeren." Wij doen eene andere vraag. Waarom leeren de Nederland
sche officieren op de Krijgsschool zoo wat niets van Indië, en waar
om weten de instructeurs er zeiven over het algemeen zoo weinig van?
En wij antwoordenniet zoo zeer omdat er te weinig belangstelling
bestaat voor de Koloniën, maar omdat er geen tijd voor iswant
de studie zou te omvangrijk worden en dan ook eene omwerking van
het geheel bepaald noodig zijn. Wij achten die detailkennis van de
Hollandsche waterlinie voor Indische officieren overbodig, niet, omdat
zij van te weinig belang is, maar omdat die officieren voor hun vol
genden werkkring wel wat anders hebben te leeren, en een 3 of 4
jarige cursus dan bepaald onvoldoende zou wezen. Het Nederland
sche verdedigingsstelsel is in Indië voor geene enkele toepassing
vatbaartoch mag de Indische stafofficier er geen vreemdeling in zijn;
integendeelhij moet er meer van weten dan van stelsels, in andere
landen toegepast, omdat het zoo zeer ingrijpt in de Nederlandsche
toestanden, waarvan Indië ten deele afhankelijk is. Doch het ge
detailleerd kennen van het Nederlandsche verdedigingsstelsel achten
wij van weinig nut voor Indische stafofficierenhunne studiën over
Indië, en wat daarop betrekking heeft, zijn te omvangrijk en van
geheel anderen aard, om hunne voorbereiding voor hoogere betrekkingen
in hun korten diensttjd te misbruiken door overbodige en onnutte
studiën. Waarlijk, zj hebben daarvoor geen tijd, want de Indische
talen, de Indische militaire aardrijkskunde, ethnographie en statistiek,
de Indische krijgsgeschiedenisde Inlandsche instellingen en politiek, de
kennis van het eigen leger en van den vooruitgang der onderdeelen van de
militaire wetenschap, enz. eischen reeds te veel van hunne krachten,
om daarbij nog al datgene van Nederland grondig te leeren, wat
J. Z>. S. schijnt de verecniging der beide legers niet als eene utopie ja die vereeni-
ging in de toekomst als zeker te beschouwen. Hierover later meer.