214
liet doel der compagniesreserve de twee gevallen genoemd, die zich
kunnen voordoenof zij maakt als hoofdtroep den stormaanval
mede, of zij volgt hem als reserve op den voet.
Niet iedereen zal het omtrent het dubbele doel dier reserve met
ons eens zijn. Zoo is Gerdessen, in navolging van Von Scherff, van
oordeel, dat men den aanval met alle troepen, dus ook met de re
serve ondernemen moet. Dit moge nu bij een oorlog tegen eene
beschaafde natie, die de beginselen van het oorlogsrecht huldigt,
niet gevaarlijk zijn; tegen een Inlandschen vijand, in onze koloniën,
gelooven wij, dat een troep, die aan zich zelf is overgelaten, steeds
eene gesloten afdeeling gereed moet houden, om bij eene mislukking
van den storm grooter onheil te voorkomen.
Wij hebben aangenomen, dat de stormaanval bij voorkeur op niet
grooter afstand dan 100 pas van den vijand ondernomen en in
den snelsten gang (120 a 130 pas in de minuut) doorgezet moet
worden. Het spreekt van zelf, dat daartoe het commando of signaal
„Avanceer en niet deugt, maar door Versnelde pas" vervangen moet
worden. Elke sectie zal nu nog slechts één zwerm vormen, bestaan
de uit het overschot der beide groepen. Moet hot vuur soms onder
die beweging worden voortgezet, dan moet elke zwerm daartoe eenige
manschappen vooruitzenden. Onder het vooruitsnellen sluit elke sectie
aaneen; op het signaal „Attaqueeren" stellen zich de officieren vóór
hunne afdeelingen en dringt men de stelling binnen.
De maatregel, op bladz. 39 aangegeven, dat nogmaals halt ge
maakt kan worden om te vuren, indien de vijand niet wijkt, is zóó
lijnrecht in strijd met de traditiën van het Indische leger, dat eene
zoodanige handeling gelijk zou staan met eene nederlaag. Het
commando Attaqueerenmoet vooral niet te vroeg, bij voorkeur op
slechts 20 a 30 pas van den vijand gegeven worden. (Zie 40 der
Compagnieschool.)
De voorschriften, in 43 gegeven, zijn goed, doch het reglement
Zie Mil. Speet. 1876, bladz. 485.
Dit is natuurlijk weer gekopieerd van liet Nederlandsche voorschrift, dat den
stormaanval tegen een vijand, met achterlaadgeweren bewapend, voorschrijft te onder
nemen op 250 a 300 pas van de vijandelijke stelling. Bij het doorloopen van zulk
eene breede strook is eene korte halt denkbaar, ofschoon in beginsel af te keuren.