234
over te nemen, wat in sommige geschriften al zoo over Indie wordt
vermeld, en de halfgoden van vroegere geslachten in eene meer zuivere
gedaante hebben voorgesteld.
Hier en daar komt eene minder juiste aanteekening voor, vooral inde
2° afdeelingmaar het is ook zeer moeilijk voor geschiedschrijvers, zich
de ware toedracht der gebeurtenissen goed voor te stellen, wanneer de
gegevens der details ontbreken of de hen ter dienste staande officiëele
bronnen (bijv. de voor de Nederlandsche volksvertegenwoordigers bestemde
„Koloniale verslagen") niet volkomen zijn te vertrouwen. Wel is voor de
geschiedenis de waarheid alles, maar wij mogen niet vergeten, dat, om
die algemeen te doen worden, de wereld herboren zou moeten worden,
terwijl wij in het oog dienen te houden, dat door velen onjuist wordt
genoemdwat anderen als zeer geloofwaardig aanmerken. Door niet in
beschouwingen te treden over verschillende toestanden in vroegeren en
lateren tijd, zoo leerzaam bij het beoefenen der Indische geschiedenis,
hebben do schrijvers geen wantrouwen kunnen opwekken, bij het breed
uitmeten van de heerlijkheden dier tijden, zooals maar al te vaak in ge
schiedkundige werken plaatsheeft. De schrijvers behandelen Nederlandscli-
Indië: in de 1° afdeelingals bezitting van de Oost-Indische Compagnie,
15981800; en in de 2e afdeeling als bezitting van den Staat, 18001878;
dus zeer oordeelkundig als kolonie en als bezitting van Nederland. De
4 hoofdstukken, waarin de le afdeeling is verdeeld, zijn even juist gekozen:
de opkomst, tot 1610, de ontwikkeling en uitbreiding1610 1678, de
hoogste bloei, 1678—1750, en het verval en de ontbinding, 1750—1800, der
Oost-Indische Compagnie; terwijl ook de drie hoofdstukken der 2<= afdee
ling een gemakkelijk overzichtgeven: van den ondergang, 1800—1816, h#
herstel, 1816 1830, en de uitbreiding, 18301878, van de Nederlandsche
macht in Indie. De onderverdeeling in levert weinig bijzonders op
en komt voor een groot deel overeen met do indeeling van het werk over
de Nederlandsche Overzeesche bezittingen" van A. Pompe. Hierin ligt
trouwens niets vreemdswant even als in de Europeesche staten vóór
1800 de levensduur der vorsten aanleiding heeft gegeven tot het bepalen
der tijdperken voor de bijzondere geschiedenis der volken, evenzoo wordt
een gemakkelijk overzicht der Indische geschiedenis verkregen door de
verdeeling der hoofdtijdvakken te regelen naar het bestuur van do ver
schillende Gouverneurs-Generaal. Yerder wordt een tijdrekenkundig over
zicht der voornaamste gebeurtenissen geleverd, alsmede naamlijsten van
de Ministers van Koloniën en de .Commandanten van het Ned.-Indische
Leger gegeven.