238 Wat wil de Minister van Marine dan wel? Het korps, met eene uitbreiding van 65 man, in den bestaanden toestand handhaven en, door eene wijziging der formatie van de kompagniën, de vooruitzichten der officieren verbeteren. Of daardoor de grieven der Mariniers zullen ophouden, valt te betwijfelen. Want door de organisatieplannetjes van den Minister van Marine zal men eigenlijk gezegd zeer weinig winnen. Markus toont het ons in zijne goed geschreven brochure duidelijk aan. Maar er is meer. Hoe is 't mogelijk, zoolang de Marine de Mariniers alleen gebruiken wil, onder de tegen woordige omstandigheden, van eene uitbreiding van het korps te spreken Zou dan veeleer niet van eene verminderingen over een twintig jaren van geheele opheffing sprake moeten zijn? De Eoo van Alderwerelt toonde het eerste aan, en uit de heide brochures, van Markus (zie I. M. T. 1879) kan men het tweede lezen. Indien ik eene vermindering en, zoo veel te meer, de opheffing van het korps Mariniers zou betreuren, doe ik dat, niet omdat ik sympathie voor dat korps gevoel en de goede eigenschappen er van heb leeren kennen, maar alleen in het belang van den Staat. Dat belang heb ik voor de hier behandelde kwestie elders reeds uitvoerig omschreven. Maar omtrent één punt wensch ik thans meer gedetailleerd te spreken. De sterkte der troepenmacht van het Leger bij Indische overzeesche expedition is vaak zóó onvoldoende, dat de haar vergezellende Marine, ten nadeele van den eigenlijken werkkring onzer zeemacht, dikwijls hulp en bijstand moet verschaffen met marine -landingsdivisién. Deze bestaan uit mariniers en scheepsvolk. Wie de Indische krijgsgeschiedenis bestudeerd heeft, wie geen vreem deling is in de verslagen over de expeditiën van Bali in 1849, Deli in 1872 en 1873, Mandhar en Balangnipa en de Noor der districten van Cele besin 1872, en den geheelen Atjehschen oorlog, zal moeten toestemmen, dat de landingsdivisiën, in stede van deel te nemen aan excursiën van het Leger binnen 's lands, beter aan boord der oorlogschepen voor haren eigenlijken werkkring kunnen worden gebruikt. Immers, in algemeenen zin gesproken, kan de Vloot bij eenige expeditie geene bepaalde landings divisie ontschepen, zoo lang zij kan worden geroepen, een werkdadig aan deel aan de krijgsverrichtingen in de nabijheid van het strand te nemen. Wellicht zullen dan doch niet altijd eenige mariniers, door eenige weinige matrozen versterkt, van de schepen gemist kunnen worden. Evenmin kan op het debarkeeren der landingsdivisie worden gerekend, wanneer de landing der expeditionaire troepen van het leger niet zóó

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 246