247
flank viel. Gelukkig kwam in dien oogenblik ook de Kapitein
Boeps met de ruiterij der 3e kolonne aanrennendeze dappere
schaar, aangevoerd door den Luitenant F. La Hurevoorgegaan
door Kapitein Boeps en verder geleid door de Luitenants A. La
Hure, Padtbergen en Kaloe [Inlander], stortte met zooveel onver
schrokkenheid op het vijandelijk paardenvolk, dat het weldra op de
vlucht geslagen werd. Onderwijl voerde de rest der troepen van
Le Bron de Vexela, die geheel met de vijandelijke pradjoerits wa
ren dooreengemengd, nog een hardnekkigen en bijna wanhopigen
strijd. Een tiental Amboneezen en Europeanendie zich rondom
den aanvoerder schaarden, vormden de kern zijner macht, die ge
lukkig weldra werd versterkt door een peloton Europeanenwat
onder de Luitenants Van Letton en Petit thans op het slagveld
aankwam; de overige Europeanén en Amboneezen sloten zich van
lieverlede daarbij aande Makassaren hadden zich wel weder her-
eenigd, maar hielden zich buiten het bereik van den vijand, met
uitzondering van eene kleine, maar moedige bende, die, aangevoerd
door den Kraëng Katangkazich dapper weerde. Met geveld ge
weer stormde Le Bron de Vexela nu weder op den vijand los,
die zich insgelijks op eenige punten herzameld had; La Hure
met zijne ruiters ondersteunde hem, en weldra was het gelukt,
den vijand geheel op de vlucht te drijven."
Den 17™ September 1829 des morgens ten 7 ure rukte Sollewijn
met zijne kolonne, waarvan de cavalerieafdeeling uit Djolcdjakarta
tot 80 man versterkt was, naar Siloh, zijn geschut en veldtros achter
latende. „Deze plaats is omgeven door bergen, en ligt derhalve
in een kom, die twee toegangen heeft, één ten oosten en cén
ten westen. Solleivijn bereikte haar, zonder door den vijand
gezien te zijnzijne ruiterij was reeds geschaard, en zijne jagers
Baron Lahure, gedecoreerd met de Militaire Willemsorde, is sedert vele jaren
Luitenant-Generaal, adjudant-generaal van Z. M. den Koning der Belge.n. Hij heeft
onlangs een werk uitgegeven over zijne militaire loopbaan in Ned.-Indië, waarin
vele gegevens over het gebruik van Chvalerie moeten voorkomen [Zie „La Belgiquo
militaire" van 1879]. Aan de hand van zijn zoon, den bekwamen Belgischen staf
officier, danken wij het bekende werk over de Cavalerie, maar vooral dat over den
Gencralen staf,