252 -
do voorhoede (1 peloton), versterkt door nog twee pelotons van den
hoofdtroep hem het hoofd bood. Intusschen trok de vijand, gedekt
coor de hoogten, ons aan beide zijden om. De voorhoede maakte
nu front naar de linkerzijde, terwijl een peloton Europeanen last
kreeg de rechterflank te dekken, en de drieponders en mortieren
aan ei e zijden van de kolonne werden opgesteld. Kraëng Lolo,
weede zoon van den Koning van Bankala, deed nu aan het hoofd
van eemge honderden Bankaleezen een verwoeden aanval op de
anken en m den rug onzer kolonne, en wierp de hulpbenden op
onze troepen terug. In den aanvang door de hulpbenden gemas
keerd, konden onze troepen geen vuur geven, maar weldra begroet
ten zy den vijand met hunne salvo's. De vijand drong door tot
aan de koelies, waarvan enkelen overhoop gestoken werden, doch
10 v toen terug tot op eenige honderden passen afstand, waar hij
op nieuw stand hield. Het gunstige oogenblik voor het optreden
er Cavalerie was nu gekomen, zoodat dan ook de commandant
van het detachement Cavalerie, de Luitenant Scheerens, last kreeg
en v yan te chargeeren. De Cavalerie rukte nu ten aanval voor
waarts, deed eene stoute charge, en dreef den vijand, die een 40
dooden op het slagveld achterliet, op de vlucht. Deze flinke en
goed uitgevoerde aanval maakte wijd en zijd zulk een geduchten
indruk, dat Bmamoe, waarvan de bevolking opgeroepen was, en ten
strijde gereed stond, er van afzag, onzen troepen weerstand te bieden
en dit landschap, evenals Bankala, zich aan ons rechtstreeksch geza*
onderwierp.
Uit het voorgaande zien wij, dat de Cavalerie bij onze oorlogen
op Celebes enkele malen met beslissend voordeel optrad, doch daarbij
slechts een gering aantal sabels in het gevecht kon brengen
zoodat de aangehaalde voorbeelden geenszins de noodzakelijkheid
aantoonen, om ook voor het deelnemen aan expeditiën over eene
cavalenemacht van zes eskadrons te beschikken.
Meermalen zijn wij echter bij het lezen der krijgsgeschiedenis
geneigd, de vraag te doenZou het niet wenschelijk geweest zijn
bij deze gelegenheid meer Cavalerie aan de expeditie toe te voegen?
AVanneer wij toch in de beschrijving der Bonische expeditiën door
M. T. H, Perelaer, dl. I, bladz. 286 en 287 lezen, dat bij het opruk-