- 267 bijv. bestaan de bewoners van Indië uit Inlanders, Nederlanders en vreemdelingen; maar volgens bet staatsrecht zijn de Inlanders geene Nederlanderswant daartoe zouden zij genaturaliseerd of hunne ouders in Nederland gevestigd moeten zijn; evenmin de in Indië geboren kinderen der aldaar wonende Europeesclie vreemdelingen hetgeen wel het geval zou zijn, wanneer deze in een gedeelte van het Koningrijk der Nederlanden waren gevestigd. Nu en dan zullen wij in onze verdere beschouwingen nog wel gelegenheid hebben, aan te toonen, dat Indië ook om andere redenen geen deel kan zijn van het Koningrijk der Nederlandenmaar wel eene bezitting is. Door het nieuwe art. 118 werd echter eene andere Grondwet voor Indië noodzakelijk, zooals in de 2e alinea van art. 59 (1) als beginsel was aangenomen; maar daardoor werd ook beslist, dat de wetgevende macht in Nederland niet geheel dezelfde zou zijn als die over de Koloniën. Want al moge bij het vaststellen en aanne men van het eerste gedeelte der 4e alinea van dit art. 59 als begin sel hebben voorgezeten, dat wettelijke regelingen noodig waren voor Indiëde uitdrukking zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan, maakte dit tot eene doode letter, omdat de aanwezigheid dier be hoefte geheel afhankelijk is van de inzichten der regeering. En dat ook de volksvertegenwoordiging dit in 184S zoo heeft ingezien, blijkt uit art. 54, (2) hetwelk toen in de G. W., tegen den zin der Regeering en der Staatscommissie, is opgenomen; hoewel die toe voeging niet juist kan genoemd worden, af te leiden uit eene ver gelijking met art. 104 G. W. (3). Enkele artikelen der G. W. schouwing' laten, hoewel Ned.-Indië na 1798 niet anders dan als eene Nederlandsche bezitting kan beschouwd worden. (1) G-. "W. 1848, art. 59, De Koning heeft het opperbestuur der Koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeel en. Do reglementen op het beleid der regeering aldaar worden door de "Wet vastgesteld. Het muntstelsel wordt door de "Wet geregeld. Andere onderwerpen, deze Koloniën en Bezittingen betreffende, worden door de "Wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan. (2) Art. 54. De uitvoerende macht berust bij den "Koning. (8) Gr. W. 1848, art. 104. „De Avetgevende macht wordt gezamenlijk door den Koning en de Staten-Creneraal uitgeoefend." Voorts raadplege men volledigheidshalve;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 275