275 macht- op te richtenvruchteloos, zich er mede te vleien voor het vervolg En wat zegt Thorhecke op bl. 247 van het 2° deel zijner „Aantee- keningeu op de Grondwet," van 1840 (art. 202), na vermelding' der noodzakelijkheid van a standing army in Engelandover onze toe reikende land- en zeemacht „Berekende men echter in 1814 en 1815 wel, of de zorg die men den Vorst oplegde, althans ten aanzien der landmacht, en zooverre men de oprichting van een afzonderlijk vast leger bedoeldekon worden vol bracht?" „Men aanschouwde zulk een vast, bij werving samengesteld leger in Engeland. Met dat middel van werving voorzag Groot Brittanje niet alleen in do gewone wapening van zijn uitgestrekt Europisch en Ko- loniegebied op don voet van vrede; maar welk eene macht daarenboven had die staat door hetzelfde middel in de laatste oorlogen met Frank rijk ontwikkeld Zoo men hierop afging, bedacht men niet dat buiten- landsche werving, in het Britsche Rijk eeuwen lang geregeld en onafge broken in zwang, bij ons nooit voldoende uitkomsten gaf. En op vreem de vrijwilligers was het niet meer geoorloofd te rekenen Do toestand van den gemeenen soldaat is, ook onder de boste behan deling, met zóóveel dwang en gemis verbonden, dat, bij de hedendaag- sche ontwikkeling van het burgerlijk leven en der individueele onafhan kelijkheid, zelfs de leden eener van militairen geest vervulde natie in vredestijd aan een armoedig maatschappelijk bedrijf de voorkeur zullen geven boven het waponambacht. In oorlogstijd moge het anders zijn; de krijg voedt den krijg; het is dan de moeite waard de wapens te dragen; er is te doen; er is uitzicht. Doch het komt er op aan, juist in tijd van vrede, niet eerst wanneer men oorlog heeft, een bestendig leger te formeeren." Voorzeker was het van Tliorhecke minder juisteene vergelijking te maken van het Nederlandsche leger, dat volgens de G. W. uit een staand leger en eene militie bestond, met het Engelsche leger, dat slechts vrijwilligers kent, maar hij werd daartoe gebracht, omdat vele beginselen, voorkomende in onze Grondwet van 1814 en 1815, overeenkomen met de staatsrechtelijke instellingen van Engeland welke daar langzaam waren ontwikkeld. Engeland heeft geene BoissevainStaatsrecht in Nederland4e afl. bladz. 169.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 283