-=- 290 het „Roode Kruis," terwijl hij laat volgen: „Wanneer ik dit alles vergelijk met hetgeen ik een vijftiental jaren geleden zag, dan verheug ik mij in den grooten vooruitgang in dit opzicht bij het Indische leger." Ook dit komt weder niet overeen met hetgeen omtrent de voeding gezegd wordt in het stuk „Do geneeskundige dienst bij de 28 expeditie tegen Atjeh." „In het bivak te Penajoeng bevonden zich buiten den opperbe velhebber, een tweede bevelhebber, die zich overal vertoonde, een „chef van den staf, die te zamen met het personeel voor de verpleging „en verzorging der zieken, en den hoofdofficier van do Geneeskun dige dienst, chef der hygiëne, in' het bijzonder, verantwoordelijk „was voor alles wat op die aangelegenheid betrekking heeft; een „bivakkommandantdie, bijgestaan door den hoofdofficier du jour, „verplicht was, zorg te dragen voor de rust, orde en zuiverheid „der legerplaatschefs van korpsen die steeds een wakend oog liob- „ben te houden op alles wat betrekking heeft op de politie, do „krijgstucht en hetgeen in verband staat met het welzijn hunner „ondergeschikten, en een chef der Genie, wien de toestand der ge bouwen, wegen, enz. niet mocht ontgaan. En verlies zulks niet „uit het oog de meeste feitendie gij opgenoemd hebtwaren „van dien aarddat iedereen, die gezag uitoefende, niet alleen bevoegd, „maar zelfs verplicht was, ze zonder bemoeienis van den opperbe velhebber te doen ophouden. Hebben nu al de opgenoemde auto- „riteiten hun plicht verzaakt? Is de tweede bevelhebber bloot toc- schouwer gebleven, wanneer hij de zieken in de ambulance gebrek „zag lijden; de privaten te klein of niet aanwezig waren; het drink- water zag verontreinigen; uitwerpselen en afval overal zag neder- werpen, de prostitutie op groote schaal zag uitoefenen; de „soldaten den noodigen slaap zag opofferen aan de geimproviseerde „speelbanken? Gelooft gij niet, dat hot bestraffende woord, de „stellige last en het bepaalde verbod van iemand, zoo hoog geplaatst, „voldoende zou zijn geweest om aan hetgeen gij beschrijft een einde De Generaal Kroesen bepaalde het aantal vrouwen, dat bij de le expeditie me- deging, op 8 per kompagnie; bij de 2c expeditie werd het getal per kompagnie, dat medeging, beperkt tot 4. Het aantal vrouwen bij de le expeditie bedroeg 255 op 3197 minderen, dat bij de 2c expeditie 243 op 8756 minderen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 298