291 „te maken? Is hetzelfde niet toepasselijk op de overige hierboven „genoemde personen, ieder naar gelang van zijn rang en werkkring „En moet men dus, wanneer men verneemt, dat al die autoriteiten „hetgeen gebeurde op zijn beloop hebben gelaten, niet tot het besluit „komen, dat de toestand door hen werd beschouwd, of als van rnin- „der ernstigen aard als door U, of als het onvermijdelijk gevolg van „den oorlogstoestand, waaraan niet te veranderen viel?" Dit leest men in het antwoord aan den schrijver der „Herinneringen aan Atjeh" en is ook nu nog van toepassing. -De steller van het stuk „De geneeskundige dienst bij de tweede expeditie tegen Atjehheeft zich blijkbaar een ideaal geschapen," en keurt alles af wat daar beneden staat. HelaasIdealen vertegenwoordigen hetgeen volmaakt gedacht werd, maar zijn nimmer bereikbaar. Waarschijnlijk had de steller van de aanteekeningen over de Geneeskundige dienst in Atjeh beter gedaan te weerleggen, hetgeen tot ontzenuwing van dat, wat hij vroe ger schreef, is aangevoerd, als zijne subjectieve meeningen van 1874 nogmaals op den voorgrond te stellen en daardoor het voorbeeld te volgen, geleverd door verreweg het meerendeel der criticasters van het beleid des opperbevelhebbers der 2e expeditie tegen Atjeh, die do gewoonte hebben, over te gaan met op hetzelfde aanbeeld te klop pen, wat ook tegen, hunne zienswijze is ingebracht. H. A. A. N. Batavia, 20 Januari, 1880.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1880 | | pagina 299